Arbeidsmarkt Flashcards

1
Q

Waaruit bestaat de beroepsgeschikte bevolking?

A

In principe iedereen tussen de 15 en 75 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen de beroepsbevolking en niet-beroepsbevolking

A

De beroepsbevolking is het gedeelte van de beroepsgeschikte bevolking dat zich daadwerkelijk aanbiedt. De niet-beroepsbevolking is het gedeelte van de beroepsgeschikte bevolking die niet wil/kan werken en/of niet actief zoekt naar werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kun je werklooszijn als je behoort tot de niet-beroepsbevolking?

A

Nee, je bent werkloos als je jezelf WEL aanbiedt, maar geen werk kunt vinden. De niet-beroepsbevolking zoekt niet naar werk en biedt zich niet aan op de arbeidsmarkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het aanbod van arbeid (ook wel de beroepsbevolking) bestaat uit de ….. beroepsbevolking en ….. beroepsbevolking

A

Het aanbod van arbeid (ook wel de beroepsbevolking) bestaat uit de werkzame beroepsbevolking en werkloze beroepsbevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de formule van participatiegraad én leg uit wat je ermee berekent

A

Beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking * 100%. De uitkomst geeft aan hoeveel procent van de mensen die in principe zou kunnen werken, zich ook daadwerkelijk aanbiedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit wat het aanzuigeffect is met betrekking tot de arbeidsmarkt

A

Het aanzuigeffect: meer mensen bieden zich aan als er veel productie en vraag naar arbeid is (grotere kans op een baan) of werken aantrekkelijker wordt (door bijvoorbeeld lagere belastingen op arbeid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit wat het ontmoedigingseffect is met betrekking tot de arbeidsmarkt

A

Het ontmoedigingseffect: minder mensen bieden zich aan als er weinig productie en vraag naar arbeid is (kleinere kans op een baan) of werken minder aantrekkelijker wordt (door bijvoorbeeld lagere minimumlonen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef 5 redenen waardoor de beroepsbevolking verandert

A
  1. Bevolkingsgroei / afname door migratie 2. aanzuigeffect 3. Ontmoedigingseffect 4. AOW-leeftijd en pre-pensioenregelingen 5. Toenemen belang van menselijk kapitaal (dus langer doorstuderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is werkgelegenheid?

A

de vervulde vraag naar arbeid. De werkgelegenheid is per definitie gelijk aan de werkzame beroepsbevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn vacatures?

A

de onvervulde vraag naar arbeid. Er kunnen tegelijkertijd vacatures en werklozen zijn, bijvoorbeeld doordat werklozen op de verkeerde plek wonen of niet over de juiste opleiding beschikken om de vacature te vervullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat de vraag naar arbeid?

A

Werkgelegenheid + vacatures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een arbeidsjaar?

A

Een fulltime baan (36 uur per week) gedurende een heel jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat geeft de p/a-ratio weer?

A

De verhouding tussen de werkgelegenheid in personen en de werkgelegenheid in arbeidsjaren. * Als meer mensen in deeltijd gaan werken, neemt de p/aratio toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer spreken we van een krappe arbeidsmarkt?

A

De vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid * Bedrijven hebben veel vacatures, er zijn weinig werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer spreken we van een ruime arbeidsmarkt?

A

De vraag naar arbeid is kleiner dan het aanbod van arbeid * Er zijn weinig vacatures en (veel) werkloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef vier belangrijke oorzaken voor de toename van arbeidsproductiviteit

A
  1. Scholing 2. Specialisatie 3. Diepte-investeringen 4. Arbeidsvreugde
17
Q

Wat is de oorzaak van conjuncturele werkloosheid?

A

Een afnemende / te lage vraag naar producten en diensten. Door de lage vragen hoeven de producten niet gemaakt te worden, waardoor er ook minder vraag is naar arbeid.

18
Q

Wat is de oorzaak van structurele werkloosheid?

A

Structuur heeft te maken met de aanbod/productiezijde van de economie. Oorzaken van structurele werkloosheid. 1. Er is teveel aanbod (kwanitatieve structurele werkloosheid) 2. Kwalitatieve werkloosheid (de mensen die zich aanbieden zijn niet gekwalificeerd voor de vacatures. 3. Seizoenswerkloosheid (bepaald werk is niet nodig in bepaalde seizoenen) 4. Frictiewerkloosheid (werkloosheid tussen twee banen)

19
Q

Hoe bereken je loonkosten per product?

A

Totale loonkosten in € / totale geproduceerde producten

20
Q

Leg uit wat er met de ICP (internationale concurrentiepositie) gebeurt als loonkosten per product dalen

A

ICP wordt beter, want als de kosten per product dalen kan de prijs omlaag. Daardoor neemt de vraag vanuit het buitenland toe.