regular verbs Flashcards
Zakken
1) naar beneden gaan
2) minder worden
3) een examen niet halen
Present
Zak / zakt / zakken
Present / past perfect
Heb/had gezakt
Future
Zakken
Future perfect
Zal gezakt hebben
OPZETTEN
1) dikker worden
2) laten ontstaan of neerzetten
3) (een dood dier) zo bewerken dat het eruitziet alsof het nog leeft en bewaard kan worden zonder te vergaan
4) op een fornuis aan de kook brengen
1)act of becoming swollen
2) to put up something
3) mummyfying animals
4) bring something to a boil
Present
zet op/ zetten op
Past
zette op/ zetten op
Present / past perfect
heb/had opgezet
Future
zal opzetten
Future perfect
zal opgezet hebben
OPLETTEN
1) aandachtig kijken of luisteren
2) let op!
1) pay attention
2) watch out! attention!
present
let op / letten op
past
lette op/ letten op
present/past perfect
heb/had opgelet
future
zal opletten
future perfect
zal opgelet hebben
MEEMAKEN
syn: ervaren
1) erbij zijn als het gebeurt
1) experienced
present
maak mee / maakt mee/ maken mee
past
maakte mee / maakten me
present/past perfect
heb/had meegemaakt
future
zal meemaken
future perfect
zal meegemaakt hebben