conjunctions / determinants / adverbs Flashcards
1
Q
weer
A
again
weather
2
Q
ongeveer
A
approximately
about
around
some
roughly
3
Q
toen
A
when
then
as soon as
bijvoorbeld:
- toen is dat gezakt
- ik zwaaide toen ik hem zeg
- ik nam een douche en ging toen naar bed
4
Q
inmiddels
A
now
meanwhile
in the meantime
5
Q
ergste
A
the worst
6
Q
vooral
A
especially
7
Q
ontzettend
A
reaaaalllyyyy
8
Q
vroeger
syn: voorheen; eerder
A
ealier