medical verbs Flashcards
voorkomen
1)gebeuren
2) te zien zijn, aangetroffen worden
3) voor de rechter komen
4) (iemand) een bepaalde indruk geven
1) occur: komen nierstenen in de familie voor?
2) to be seen / found: pingins komen allen op de zuidpool voor
3) to be in trial (law) : de verdachte moet morgen voorkomen
4) to five someone a certain impression: ze komt mij bekend voor (she looks familiar to me)
Present
voorkom; kom voor / voorkomt; komt voor / voorkomen ; komen voor
Past
voorkwam; kwam voor/ voorkwamen; kwamen voor
Presente and Past perfect
Heb/Had voorkomen/voorgekomen
Braken
1) de inhoud van je mag uitspugen
syn: overgeven
present
braak / braakt/ braken
present/past perfect
heb/had gebraakt
future
zal braken
future perfect
zal gebraakt hebben