Regeling (zenuwstelsel) (geen par. 5&6) Flashcards
Zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel + perifere zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel
De grote hersenen + de kleine hersenen + de hersenstam + ruggenmerg
Perifere zenuwstelsel
Bestaat uit zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel.
Animale zenuwstelsel
Regelt vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam.
Autonome/vegetatieve zenuwstelsel
Regelt met name de werking van inwendige organen. -> regelt onbewuste reacties of processen.
Prikkel
Een invloed uit het milieu op een organisme.
Impulsen
Zijn een soort elektrische signalen die ontstaan onder invloed van prikkels.
Receptoren
Zintuigcellen
Conductoren
Neuronen
Effectoren
Spiercellen en kliercellen
Neuronen
Geleiden impulsen en geven neurotransmitters af.
Neurotransmitters
Signaalmoleculen
Dendriet
Een uitloper die impulsen ontvangt en naar het cellichaam toe geleidt.
Axon (neuriet)
Een uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt.
Cellen van Schwann
De gliacellen waaruit de myelineschede bestaat.
Cell junction
De manier waarop cellen in een meercellig organisme met elkaar verbonden zijn.
Synapsen
De plaatsen waar een impuls van de ene cel naar de andere cel wordt doorgegeven.
Sensorische neuronen
Geleiden impulsen van receptoren naar het c.z. De cellichamen van de meeste sensorische neuronen liggen vlak bij het c.z. Een sensorisch neuron heeft één lange dendriet en één kort axon.
Schakelneuronen
Geleiden impulsen binnen het c.z. Schakelneuronen kunnen impulsen ontvangen van sensorische neuronen en deze doorgeven aan motorische neuronen. Ze kunnen ook impulsen ontvangen en doorgeven aan andere schakelneuronen. Schakelneuronen liggen geheel binnen het c.z.
Motorische neuronen
Geleiden impulsen van het c.z. naar spieren en klieren. De cellichamen van de meeste motorische neuronen liggen in het c.z. Een motorisch neuron heeft meerdere korte dendrieten en één lang axon naar de effector.
Zenuwen
Hier liggen de uitlopers van sensorische en motorische neuronen bij elkaar.
Gevoelszenuw
Bevat alleen uitlopers van sensorische neuronen.
Bewegingszenuw
Bevat alleen uitlopers van motorische neuronen.
Gemengde zenuw
Bevat zowel uitlopers van sensorische als van motorische neuronen.
Grijze stof
Ligt in de hersenschors van de grote en kleine hersenen. Hierin liggen de cellichamen van schakelneuronen.
Witte stof
In het merg. Hierin liggen de axonen van schakelneuronen.
Hersenstam
Geleidt impulsen van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg en omgekeerd.
Verlengde merg
Het onderste deel van de hersenstam, daar waar de hersenstam overgaat in het ruggenmerg.
Hier worden de impulsen van de linkerhelft van het lichaam naar de rechterhersenhelft geleid en de impulsen van de rechterhelft van het lichaam naar de linkerhersenhelft.
Spinale ganglia (enkelvoud: spinaal ganglion)
De verdikking in zenuwen die worden gevormd door een opeenhoping van cellichamen van sensorische neuronen. (ofwel ruggenmergszenuwknopen)
Reflex
Een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
Reflexboog
De weg die impulsen bij een reflex afleggen.
Orthosympatische deel (van het autonome zenuwstelsel)
Beïnvloedt de organen op zo’n manier dat het lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is.
Parasympatische deel (van het autonome zenuwstelsel)
Beïnvloedt de organen zodat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen.
Innerven
Alle organen in je lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen door impulsen kunnen beïnvloeden.
Dubbele innervatie
Elk doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door twee zenuwen van het autonome zenuwstelsel: een orthosympatische en een parasympatische zenuw.