Regel matige verleden tijd; voltooid deelwoord op -en Flashcards
1
Q
Bakken
A
Bakte
Bakten
Hebben gebakken
2
Q
Barsten
A
Barstte
Barstten
Zijn gebarsten
3
Q
Braden
A
Braadde
Braadden
Hebben gebraden
4
Q
Glimlachen
A
Glimlachte
Glimlachten
Hebben geglimlacht
5
Q
Hoeven
A
Hoefde
Hoefden
Hebben gehoeven
6
Q
Lachen
A
Lachte
Lachten
Hebben gelachen
7
Q
Heten
A
Heette
Heetten
Hebben geheten
8
Q
Laden
A
Laadde
Laadden
Hebben geladen
9
Q
Raden
A
Raadde
Raadden
Hebben geraden
10
Q
Scheiden
A
Scheidde
Scheidden
Hebben / zijn gescheiden
11
Q
Stoten
A
Stootte
Stootten
Hebben gestoten
12
Q
Vouwen
A
Vouwde
Vouwden
Hebben gevouwen
13
Q
Wassen
A
Waste
Wasten
Hebben gewassen