e-a-o; voltooid deelwoord op -en Flashcards
1
Q
Aannemen
A
Naam aan
Namen aan
Hebben aangenomen
2
Q
Aanspreken
A
Sprak aan
Spraken aan
Hebben aangesproken
3
Q
Afbreken
A
Brak af
Braken af
Hebben afgebroken
4
Q
Afnemen
A
Nam af
Namen af
Hebben / zijn afgenomen
5
Q
Afspreken
A
Sprak af
Spraken af
Hebben afgesproken
6
Q
Breken
A
Brak
Braken
Hebben / zijn gebroken
7
Q
Bespreken
A
Besprak
Bespraken
Hebben besproken
8
Q
Bevelen
A
Beval
Bevalen
Hebben bevolen
9
Q
Deelnemen
A
Nam deel
Namen deel
Hebben deelgenomen
10
Q
Meenemen
A
Nam mee
Namen mee
Hebben meegenomen
11
Q
Nemen
A
Nam
Namen
Hebben genomen
12
Q
Onderbreken
A
Onderbrak
Onderbraken
Hebben onderbroken
13
Q
Ontbreken
A
Ontbrak
Ontbraken
Hebben ontbroken
14
Q
Opnemen
A
Nam op
Namen op
Hebben opgenomen
15
Q
Overnemen
A
Nam over
Namen over
Hebben overgenomen