Reader Part One Flashcards

Hoofdstuk 1: Introductie, Hoofdstuk 2: Gametogenese, Hoofdstuk 3: Bevruchting & Nidatie, Hoofdstuk 4: Gastrulatie en vorming kiembladen

1
Q

Embryonale periode

A

Eerste 8 weken vd ontwikkeling (uit 23 carnegie stadia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eerste trimester van de zwangerschap in de verloskunde

A

tot wanneer alle organen zijn aangelegd (eerste 13-14 weken) en eerste definitieve differentiatie zoals bot begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cytodifferentiatie, morfogenese en gametogenese

A

Cytodifferentiatie: ontstaan van cellulaire diversiteit
Morfogenese: vorming complexe structuren uit deze cellen
Gametogenese: vorming geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conceptus

A

De vrucht: embryo plus extra embryonale delen > allemaal ontstaan uit de zygote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Extra embryonale delen

A

De vliezen (amnion en chorion), de placenta en de navelstreng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leeftijd embryo bepaling

A

Vanaf moment van de fertilisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoelang duurt de prenatale ontwikkeling ongeveer

A

38 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verloskunde berekening leeftijd embryo

A

Vanaf laatste menstruatie van de moeder. De zwangerschap wordt gerekend als ca. 40 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Parenchymcellen

A

Cellen die een orgaanspecifieke functie uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stromacellen

A

Vormen het bindweefselcomponent van organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mesenchym

A

Losmatig pluripotent embryonaal bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Parenchymcellen kunnen afkomstig zijn van … kiemblad(en) en stromacellen van … kiemblad(en)

A

één; meerdere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Belangrijkste elementen van het bouwplan (vertebraten)

A
  1. Bilaterale symmetrie
  2. Polariteit
  3. Segmentatie
  4. Kiembladen
  5. Lichaamsholten
  6. Chorda Dorsalis
  7. Kieuwbogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat ontstaat er uit zijplaat mesoderm

A

Somatopleura (parietaal blad) en splanchopleura (visceraal blad), gladde spieren van ingewanden, hart en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hypofyse oorsprong

A

Neuraal ectoderm: achterkwab/neurohypofyse, orale ectoderm (placode): voorkwab/adenohypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wet van Von Baer

A

Algemene kenmerken die een soort deelt met andere vertebraten verschijnen vroeger in het embryo dan de soortspecifieke kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Grondwet van Haeckel

A

De ontogenie (embryonale ontwikkeling van één soort) is een verkorte herhaling van de fylogenie (evolutionaire ontwikkeling van verschillende soorten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Fylotypische stadium

A

Stadium waarin alle vertebraten sterk op elkaar lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Sagittaal vlak, coronaal vlak en transversaal vlak

A

Sagittaal vlak: door de neus heen midden door het lichaam
Coronaal (frontaal) vlak: van links naar rechts
Transversaal vlak: dwarsdoorsnede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De modulaire opbouw gaat divergeren: noem de mechanismen

A

-Dissociatie door heterochronie (onafhankelijke timing) en allometrie (verschillende mate van groei)
-Duplicatie en divergentie zoals bij wervels uit somieten, of tanden of haren
-Coöptie: verwerven nieuwe functie (ontstaan middenoorbeentjes uit delen van embryonale onderkaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Homologe genen

A

Als de DNA sequenties in grote mate gelijkheid vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Paraloge genen

A

homolog genen binnen het genoom van één organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Orthologe genen

A

homologe genen gevonden in het genoom van verschillende soorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kiemcellen onstervelijk door …

A

Totipotentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Migratie primordiale kiemcellen

A

Van dooierzakwand naar plaats van geslachtsklieren/gonaden waar ze zullen ontwikkelen (door plooivorming deze migratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Mitotische delingen primordiale kiemcellen

A

9x tijdens migratie en dan nog eens 15x > 10^7 primordiale kiemcellen voorafgaand aan de gametogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoeveel mogelijke gameten zijn er mogelijk per vader/moeder

A

Gameet is haploïd (n = 23): 2^23 = 8.4 miljoen genetisch verschillende gameten exclusief crossing-over variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Spermatozoön onderdelen

A

Kop met acrosoom en kern
Middenstuk met mitochondriën
Staart met flagel: doublet van microtubuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Acrosoom

A

Gemodificeerd lysosoom gevuld met hydrolytische enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De ingewanden (viscera) worden die in de holten (peritoneale holte, pleuraholten, pericardholte) zijn omgeven door mesoderm. Noem het aangrenzend mesoderm rond de holten, en ook wat het viscerale blad en parietale blad is

A

De naam in het peritoneum, de pleura en de het pericard.
Ingewanden zijn bekleed met visceraal mesoderm en de lichaamswand met parietaal mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Voortbeweging zaadcel door flagel met motoreiwit

A

Dyneine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Syndroom van Kartagener

A

Mutatie dyneine gen > steriel omdat zaadcellen zijn immobiel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er als de primordiale kiemcellen de ontwikkelende testis bereiken?

A

Ze worden geïncorporeerd in het epitheel van de geslachtsstrengen > slapend bestaan tot puberteit.
> door geslachtshormonen worden de strengen hol tot zaadbuisjes (tubuli seminiferi)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Sertolli-cellen

A

het epitheel van de zaadbuisjes differentieert tot Sertolli-cellen terwijl primordiale kiemcellen tot spermatogonia differentiëren.
> Sertolli-cellen ondersteunen ontwikkeling van kiemcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Haplo-insufficiëntie

A

aanwezigheid van slechts één kopie van een gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Uit 1 spermatogonium 256 spermatiden, leg uit

A

Mitotische delingen: 64 x vermeerdering tot spermatocyten, na meiose haploïde spermatiden die tot spermatozoa rijpen.
64 x 4 = 256 spermatiden
> onvolledige deling cytoplasma: cytoplasmatische bruggen voor synchrone rijping (voorkoming haplo-insufficientie)

37
Q

Rol Sertolli-cellen in spermatogenese

A

Sertolli cellen omgeven de geslachtscellen door cytoplasmatische uitlopers

38
Q

Cellen van Leydig

A

Liggen in groepjes perifeer in zaadbuis en maken testosteron

39
Q

Waarom kan spermatogenese eeuwig doorgaan

A

Door de asymmetrische deling van spermatogonia die stamcellen zijn

40
Q

Spermiogenese

A

Rijping van de spermatiden aan de apex van de sertolicellen.

41
Q

Parthenogenese

A

Spontane activatie eicel

42
Q

Verschil eicel en zaadcel

A

Eicel moet alle factoren bevatten om een nieuw individu te maken

43
Q

hCG functie

A

Wordt gemaakt door het ontwikkelende embryo wat progesteron stimuleert op het endometrium zodat er geen menstruatie optreedt. > zorgt ervoor dat corpus luteum blijft bestaan
> tot placenta de progesteronproductie overneemt

44
Q

Einde blokkade meiose I (tot aan puberteit elke cyclus)

A

pre-ovulatoire piek LH zorgt voor einde meiose I van oocyt in Graafse follikel
> blokkade handhaving door cAMP via gap junctions vanuit follikelcellen in oocyt.
> oiv FSH en LH neemt cAMP aanvankelijk toe maar de rijpe follikelcellen maken hyaluronzuur wat de verbingen verbreekt
> blokkade in metafase II

45
Q

Initiatie ovulatie

A

Door accumulatie van collagenase, plasminogeenactivator en prostaglandine (contractie gladde spiercellen)

46
Q

Lagen om een primaire oocyt

A

Laag follikelcellen en daaromheen een laag thecacellen die uit het omliggende mesenchym ontstaat
> primordiale follikel

47
Q

Eerste stijging FSH spiegel

A

Op eerste dag menstruatie
> zorgt voor activatie van 5-12 follikels voor aanmaak zona pelludica tussen primaire oocyt en follikelcellen
> met gap junctions nog verbonden met oocyt: voeding oocyt en blokkade meiose I (profase)
> door FSH proliferatie van follikelcellen en thecacellen: ontstaan antrum (met vloeistof gevulde ruimte)

48
Q

Verbinding oocyt met wand van de follikel na vorming antrum

A

Via omliggende follikelcellen aka cumulus oophorus

49
Q

Uit groep 5-12 follikels overleeft er eentje. Hoe?

A

In eentje worden grote hoeveelheden inhibine uitgescheidenwat FSH productie in hypofyse remt en waardoor de andere FSH afhankelijke follikels doodgaan terwijl de dominante FSH onafhankelijk wordt.
> Graafse follikel

50
Q

Luteale fase

A

Fase na de ovulatie

51
Q

Wat gebeurt er met het corpus luteum zonder bevruchting?

A

Ontwikkeling tot corpus albicans > degeneratie > daling productie secretie progesteron > menstruele bloeding

52
Q

Einde blokkade meiose II oocyt

A

Bij bevruchting: dan opnieuw asymmetrische deling en ontstaan tweede poollichaampje

53
Q

Gevolg bevruchting

A

Herstel aantal somatische chromosomen door fusie van haploide genomen tot zygote
> voltooiing meiose II van oocyt: vrouwlijke pronucleus
> decondensatie van nucleus zaadcel in cytoplasma tot mannelijke pronucleus

54
Q

Tijd van bevruchting

A

24 uur tot versmelting pronuclei

55
Q

Waardoor wordt de secundaire oocyt opgevangen na ovulatie?

A

Door de fimbriae van het infundibulum van de tuba uterina

56
Q

omhulsel secundaire oocyt

A

Zona pelludica, de laag follikelcellen daaromheen heet de corona radiata

57
Q

Gerichte beweging van zaadcel naar eicel door welk mechanisme?

A

Chemotaxis

58
Q

Waar komen de zaadcellen in de vagina terecht?

A

Bij de coïtus
> van de 250 mil. bereoken er 200 de ampulla van de tuba uterina waar de bevruchting plaatsvindt.

59
Q

De zaadcellen die de ampulla bereiken doen dit in 5 min en niet alleen door de flagel. Wat is het hulpmechanisme?

A

Peristaltische spieractiviteit van de uteruswand
> het duurt dan nog 7 uur voordat een zaadcel aan de eicel kan binden > eerst moet zaadcel gecapiciteerd zijn

60
Q

Welk spermavochteiwit remt het capacitatieproces?

A

Glycodelin-S

61
Q

Start capacitatie

A

Sperma komt in contact met vaginaal vocht > verdunning glycodelin-S.
> sterolbindende eiwitten binden cholesterol
> instroom Ca en HCO3 in cel door modificatie PM
> activatie PKA
> via cascade exposie ZP herkenningscomplex op PM > binding aan zona pelludica

62
Q

Knockout voor ZP3

A

Geen ontwikkeling zona pelludica: onvruchtbaar

63
Q

Acrosoomreactie (capacitatie)

A

ZP3 receptoren op de kop van spermatozoon gaat interactie aan met ZP3 in zona. > Ca2+ afhankelijk proces waarbij enzymen uit acrosoom vrijkomen en de zona pelludica lokaal afbreken
> mogelijkheid fusie membranen zaadcel-eicel maken

64
Q

Sensu stricto

A

Bevruchting: fuseren membranen

65
Q

Reactie eicel op sensu stricto

A

Er ligt een cortex van globulair actine en corticale granulae, door bevruchting polymerisatie actine tot PM-microvilli
> vergemakkelijken toegang zaadcel tot eicel
> binnen enkele seconden de Ca2+ afhankelijke corticale reactie

66
Q

Corticale reactie

A

Glycosidases uit de grnaulae bij de cortex va de eicel komen vrij die het suikerdeel van ZP3 verwijderen waardoor andere aan zona gebonden zaadcellen loslaten en verdere binding van zaadcellen aan de zona wordt voorkomen
> voorkomen polyspermie/ meervoudige bevruchting

67
Q

Zonareactie

A

Verandering van ZP3 in de zona als reactie op de corticale reactie

68
Q

Wat zijn de bijdragen van de zaadcel aan de zygote

A

een nucleus en één centriole, verder GEEN cytoplasmatische componenten zoals motochondriën

69
Q

Activatie metabolisme van de rustende eicel voor DNA- en eiwitsynthese na bevruchting. Waardoor?

A

door verhoogde Ca2+ concentratie en pH

70
Q

Wat volgt er direct na de DNA replicatie binnen de aparte pronuclei en de versmelting van de twee pronuclei?

A

Mitose: de eerste klievingsdeling
> bepaling geslacht

71
Q

Waarom is het mtDNA van de moeder overgeërfd?

A

De zaadcel draagt geen mitochondriën over aan de zygote

72
Q

Producten klievingsdelingen

A

Blastomeren (cellen resultanten van klievingsdelingen)

73
Q

Klievingsdeling

A

Deling waarbij twee dochtercellen ontstaan maar de totale hoeveelheid cytoplasma niet verandert.

74
Q

Compactie

A

Als er 8 blastomeren zijn ontstaan, dan ontstaan er tight junctions tussen de blastomeren van de buitenste laag en gap junctions in de binnenste laag

75
Q

Wanneer spreken we van de morula?

A

Na 12-16 dagen na bevruchting, als er 12-16 cellen zijn ontstaan.

76
Q

Eerste embryonale holtevorming

A

Holte in de (nu genoemde) blastocyste die het blastocoel heet.

77
Q

Karakters van trofoblast en embryoblast

A

Trofoblast: epitheliaal
Embryoblast: mesenchymaal

78
Q

Welke cellen maken hCG om het corpus luteum en daarmee de progesteronconcentratie te behouden?

A

Trofoblastcellen

79
Q

Hatching

A

Nadat de vrucht door trilhaarepitheel van de ampulla van de eileider naar de uterusholte is gekomen, degenereert de zona pelludica oiv lytische activiteit van de trofoblast
> de blastocyste komt vrij
> de blastocyste kan nu toenemen in grootte en innestelen in endometrium van uteruswand

80
Q

Adhesie blastocyste aan endometrium

A

Deel van trofoblast tegen de embryoblast: de polaire trofoblast, kleeft via adhesiemoleculen aan endometrium en als deze interactie sterk wordt dan wordt celdeling in de trofoblast geïnduceerd
> bepaling dorsoventrale as: ventraal = kant van uterusholte

81
Q

Syncytiotrofoblast

A

Trofoblastcellen die direct in contact staan met endometrium delen onvolledig (karyokinese maar niet cytokinese)
> de rest van de trofoblast wordt cytotrofoblast

82
Q

Nidatie

A

Verwonding van endometrium, waarbij nidatiebloeding ontstaat.
> geleidelijke uitbreiding van syncytiotrofoblast rond de cytotrofoblast
> plaats van nidatie tijdelijk zichtbaar bij stollingsprop

83
Q

Deciduareactie van stromacellen endmetrium (gehele uterus)

A

Transformatie in metabool actieve, secernerende cellen
> vormen samen met de secretieproducten van endometriumklieren rondom innestelende vrucht de embryotrofe

84
Q

Wanneer komt de deciduareactie voor?

A

Bij een progesteron gestimuleerde uteruswand oiv nidatie

85
Q

De syncytiotrofoblast groeit in het endometrium uit als een netwerk met holten. Hoe heten deze?

A

Lacunae
> door aantasting van moederlijke bloedvaten worden deze gevuld met moederlijk bloed

86
Q

Uteroplacentaire circulatie initiatie

A

Als er een arterie en een vene met dezelfde lacune in open verbinding staan.

87
Q

LIF (leukemie inhiberende factor) en de nidatie

A

Cruciale groeifactor voor de nidatie
> wordt uitgescheiden door endometriumklieren
> rol in regulatie afbraak van endometrium door syncytiotrofoblast en het in pas lopen van het maternale immuunsysteem zodat de vrucht niet als lichaamsvreemd wordt gezien

88
Q

Manieren van monozygote tweelingen

A

-1/3: splitsing van de blastomeren > 2 embryoblasten, 2 trofoblasten wat resulteert in 2 amnionholten en 2 chorionholten
-2/3: splitsing van embryoblast, 1 chorionholte en 2 amnionholten.
-Splitsing epiblast, 1 chorion- en 1 amnionholte partiële (siamese tweeling) of ongelijkmatige gastrulatie (volledige vrucht + amorfe vrucht)

89
Q

Multizygote tweelingen

A

Bij ovulatie meerdere oöcyten die vrijkomen > poly-ovulatie
> komt vaker voor bij hormonaal gestimuleerde ovulaties en oudere moeders