Reader Chapter 9 Flashcards

1
Q

Hypertrofie

A

Celvergroting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Patroonvorming

A

Proces waardoor een ruimtelijk patroon van cellulaire activiteiten ontstaat dat resulteert in ontwikkeling van anatomische structuren
> ook vastleggen van de lichaamsassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Morfogenese

A

Vormwording van het embryo en de organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 5 processen zijn betrokken bij de drie basisprincipes voor ontwikkeling (differentiatie, patroonvorming, morfogenese)

A
  1. Celgroei / proliferatie
  2. Cel-interactie
  3. cel-specialisatie
  4. Migratie
  5. apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een uitzondering van de genetische equivalentie

A

Antilichaamproducerende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cytodifferentiatie

A

Proces dat de imperking van mogelijkheid tot activatie van genen bewerkstelligt waardoor verschillende typen gedifferentieerde cellen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer treedt de eerste differentiatie op?

A

Bij deling tot 16 cellen omdat de blastomeren dan geen contact hebben met alle andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden embryoblastcellen pluripotent gehouden (zij hebben geen interactie met het milieu en trofoblast wel)

A

De trofoblastcellen maken het hormoon dif wat differentiatie inhibeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oorzaak cytodifferentiatie

A

Differentiële genexpressie door inductieve interacties tussen cellen onderling of met milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Maturatie

A

Proces waardoor reeds gedifferentieerde cellen het vermogen verwerven hun unieke set van eiwitten met de snelheid van volwassen cellen te maken (productiecapaciteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Modulatie

A

Tijdelijke, reversibele verandering in snelheid van de expressie van eenn gen in reactie op een verandering op de omgeving bv in hormoonspiegel of zenuwprikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer zijn cellen gespecificeerd?

A

Wanneer zij in een neutrale omgeving autonoom hun oorspronkelijke differentiatietoestand kunnen handhaven en zich ontwikkelen volgens de fate map

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer zijn cellen gedetermineerd?

A

Wanneer zij autonoom verder kunnen differentiëren, zelfs wannneer zij in een andere omgeving worden geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Embryonale inductie

A

Een inducerend weefsel gaat een wisselwerking aan met een reagerend weefsel wat tot differentiatie leidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Teratocarcinomas

A

Embryonale stamcel komt terecht bij de nier of de testis van een volwassen dier (oorsprong=intermed. mesoderm) > desgereguleerde toestand en bizarre massa van cellen ontstaat uit scala van gedifferntieerde weefsels zoala huid, tanden, bot en klierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heten de stamcellen van teratocarcinomas?

A

Embryocarcinomacellen
> kunnen ombeperkt in cultuur worden gehouden
> bij transplantatie in embryoblast ontstaat een normaal chimeer dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat neemt relatief meer toe: het aantal transcriptiefactor genen of het totaal aantal genen?

A

Het aantal transcriptiefactor genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cellulaire geheugen

A

Vasthouden van patronen van genexpressie bij celdeling
> positive feedback loop
en overerfbare methylatie patronen
> combinatorial gene control

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Overerfbare methylatie patronen

A

Maintenance methylase herkent in dochtercellen een enkelstrengs gemethyleerde sequentie en zal de andere strand methyleren bij dezelfde herkencode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Holt-Oram Syndroom

A

Defect gen van Tbx5. Om hartgenen te reguleren werkt Tbx5 met Nkx2-5 die alleen in het hart voorkomt.
> mutatie Nkx2-5 leidt tot de hartproblemen van Holt-Oram, maar niet tot arm afwijkingen want daar werkt Tbx5 samen met andere genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De zelfde genen komen voor in verschillende celtypes (organen), maar ander gerugeleerd. Hoe

A

Andere modules voor transcriptiefactoren van regulatoir DNA worden gebonden per celtype
> onafhankelijk functionerende modules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Equivalentie van het genoom: wat betekent dit voor de bijdrage van genen vanaf beide ouders voor een kind?

A

genetische bijdrage van beide ouders in in principe gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Imprint

A

Het programma van de bevruchte eicel > van zowel maternaal als paternaal en beide zijn essentieel voor normale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Problemen met gynogyne en androgyne embryo’s (uit 2 vrouwelijke of mannelijke pronuclei)

A

Gynogyne: normale embryo maar onderontwikkelde extra embryonale delen
Androgyne: onderontwikkelde embryo maar normale extra embryonale delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mola hydatidosa

A

Woekering van placentaal weefsel > vaak gevolg van eicel zonder functionele pronucleus waarbij de chromosomen van de zaadcel worden verdubbeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

De vaderlijke chromosomen zijn vooral actief in de …. en de moederlijke genen vooral in de ….blast

A

Trofoblast; embryoblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

(net niet) equivalentie van het genoom

A

Strucureel zijn genomen van beide gameten gelijk maar functioneel anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Genomic imprinting

A

Selectieve methylering van ouderlijke DNA op imprinting control regions
> verschillen in expressie tot stand brengen
> tijdens groei oocyten voor de ovulatie en tijdens de spermatogenese voor de geboorte
> expressie van een gen hangt af van ouderlijke afkomst van het chromosoom waarop het gen ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Verschillen van ziektebeelden afhankelijk van ouderlijke afkomst van gemuteerde gen: Prader-Willi Syndroom en Angelman syndroom

A

Prader-Willi: mutant vanaf vader: milde verstandelijke beperking
Angelman: ernstige verstandelijke beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Compactie binnen de morula

A

Binnenste cellen zijn volledig omsloten door buitenste cellen > andere omgevingsfactoren > creatie verschillen via symmetrische deling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Patroonvorming (vorming geördende structuren) door sequentiële inductie

A

Door serie van inductieve reacties door buurcellen ontstaan er steeds meer verschillen omdat er andere combinaties van inductieve signalen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Patroonvorming door laterale inhibitie

A

Bv notch delta principe
> de cel die de competitie wint zal de buurcellen onderdrukken > ontstaan regelmatig patroon van gespecialiseerde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Sonic Hedgehog (Shh) en Fgf10 worden herhaaldelijk gebruikt voor ontwikkeling en hun receptoren zijn essentieel voor ontwikkeling van allerlei structuren in zowel insecten als mens. > Welke transcriptiefactor is essentieel voor vorming van het hart, voorpoten/armen in landvertebraten en pectorale vinnen van vis?

A

Tbx5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke factor in belangrijk voor inductie van de longvorming en welke factor is essentieel voor lokale inhibitie om vertakkingen te vormen?

A

Inductie; Fgf10 en Shh inhibeert Fgf10 lokaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Positionele informatie

A

De informatie van de ruimtelijke omgeving die door cellen wordt geïnterpreteerd volgens hun differentiatietoestand, waardoor ze verschillende positionele waarde verwerven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Twee-staps proces van patroonvorming

A

1 verwerven positionele informatie
2 interpretatie volgens gedifferentieerde toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Voorbeeld positionele informatie

A

Concentratiegradiënt van een morfogen
> drempelwaarde per cel per differentiatie voor discrete veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Polarisatie lichaamsassen bij drosophila

A

Tijdens oogenese > egg-polarity genen bepalen de twee hoofdassen.
> maternal effect: alleen transcriptie door follikelcellen
> voor dorsoventrale as: transmembraanreceptoren genen zijn betrokken: dorsoventrale gradient van morfogenen
> voor craniocaudale as: genen voor TFs, met al dan niet een homeodomein (evolutionair zeer geconserveerde eiwitstructuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Homeodomein

A

Evolutionair zeer geconserveerde eiwitstructuur: helix-turn-helix structuur van TFs voor DNA binding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Homeodomein genen zijn ook betrokken bij

A

> segmentatie van lichaam
apart zetten primordiale geslachtscellen aan caudale zijde embryo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Bicoid gen drosophila

A

Een craniaal gen > homeodomein bevattende transcriptiefactor
> k.o.: geen craniale segmenten
> overexp.: te veel craniale segmenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Nanos gen drosophila

A

Caudaal gen dat betrokken is bij apart zetten van primordiale kiemcellen

43
Q

Segment wordt bepaald door … (hierarchische cascade segmentatiegenen)

A

Een combinatie van factoren met verschillende concentratie gradients
> niet gevoelig voor kleine veranderingen
> indien craniocaudale as afh is van 1 gen gradient: erg gevoelig voor kleine veranderingen

44
Q

Homeote selector genen

A

Bepalen de unieke identiteit van elk segment

45
Q

Homeote mutatie

A

Door mutatue in homeote selector genen ontstaan er segmenten van een andere locatie op de verkeerde locatie

46
Q

Homeote selector genen coderen voor …

A

Homeodomein transcriptiefactoren

47
Q

Gehele groep homeote selector genen:

A

HOM-complex > bij drosophila 8 genen

48
Q

Volgorde HOM genen op DNA komt overeen met…

A

volgorde van tijd en positie waarin zij gedurende ontwikkeling langs de craniocaudale as worden geactiveerd
> positie van de genen is colineair in ruimte en tijd met expressiepatronen
> craniocaudale gradient van ontwikkeling

49
Q

Eerste vastgelegde as bij vertebraten

A

Dorsoventrale as

50
Q

Bepaling craniocaudale as bij muizen

A

Positie van anterieure viscerale endoderm is bepalend voor vorming primitiefstreep
Anterior=craniaal

51
Q

Homeote selector complexen bij muizen en mensen

A

4 kopieën van HOM-complex
- Muis: Hox
-Mens: HOX
Hoxa, Hoxb, Hoxc en Hoxd ontstaan uit serie duplicaties van HOM-complex uit drosophila

52
Q

Elk Hox-complex is equivalent aan een compleet ….

A

insecten HOM-complex
> zelfde volgorde van de genen

53
Q

Colineairiteit van Hox genen

A

expressiepatroon craniocaudaal colineair aan positie van gen in chromosoom

54
Q

Rhombomeren (wat is dat) expressiepatroon (evenals bij kieuwbogen en somieten)

A

Segmentaal gerangschikte compartimenten van de achterhersenen (laterale zwellingen)
> elk Hox gen heeft een scherpe craniale grens van expressie (craniaal van deze grens niet tot expressie)
> ontstaan compartimenten met aparte Hox-code > van craniaal naar caudaal steeds een Hox gen meer tot expressie

55
Q

Caudale transformatie van wervelsegmenten: bij grootste verschillen: tussen C1-C2 (atlas en draaier) en tussen C7-Th1.

A

Door stimulatie Hox genen zal de expressie craniaal opschuiven (bovenste deel krijgt kenmerken van onderste deel) Th1 komt tot expressie op hoogte van C7 > extra rib aangelegd (extra halsribben)

56
Q

Craniale mutatie en retinolzuur

A

Overmaat retinolzuur kan expressie van Hox-genen extra activeren en caudale transformatie veroorzaken, maar ondermaat retinolzuur kan leiden tot onderexpressie Hox-genen (of door mutatie retinolzuur receptoren) > craniale mutaties

57
Q

Ziektebeeld Kartgener Syndroom

A

Situs inversus, geen ziekte daarbij maar immotiele cilia zorgen voor bv steriel zijn

58
Q

Kenmerken Links isomerie en rechts isomerie

A

Resp. asplenie en polysplenie (milten) en symmetrisch hart.

59
Q

Situs ambiguus

A

organen random tov spiegelvlak

60
Q

Morfologische aanwijzig doorbreken symmetrie vroege hartbuis

A

Buiging naar rechts
> Het hart buigt naar links als Shh enkel rechts wordt uitgescheiden en buigt naar rechts als Shh enkel links wordt uitgescheiden (tov knoop van Hensen)

61
Q

Wat als Shh aan beide kanten wordt uitgescheiden of niet?

A

50% situs solitus en 50% situs inversus (random kans)

62
Q

Pitx2 en links rechts as

A

Pitx2 (bevat homeodomein) transcriptiefactor wordt alleen aan linkerkant van asymmetrische organen tot expressie gebracht
> vastleggen linker identiteit

63
Q

Cilia van de knoopcellen rotatie

A

Roteren met de klok mee
> vloeistofstroom naar links

64
Q

Welke extremiteitsknoppen ontstaan eerst?

A

De bovenste

65
Q

Ledematen proximaal naar distaal en ventraal en dorsaal en anterior posterior

A

Proximaal: dicht bij romp en distaal verder weg (vingertoppen)
Ventraal: handpalm en voetzool
Anterior: duim/ grote teen naar posterior: pink/kleine teen

66
Q

Craniale extremiteitsknop bij mensen er hoogte van

A

C7-Th1
> craniale grens Hoxc6

67
Q

Caudale extremiteitsknop hoogte

A

Onderste lumbale wervels

68
Q

Differentiatie craniale/caudale extremiteitsknop

A

Expressie Tbx (T box) transcriptiefactoren
> Tbx5: craniale extremiteit
> Tbx4: caudale extremiteit

69
Q

Extremiteitsknop proximodistale as

A
  • Apicale ectodermale richel (AER) op de distale top tussen ventrale en dorsale zijde
    > AER geeft FGF8 af aan onderliggend mesenchym (progress zone) > deling mesenchym
    > bij verlaten cellen progress zone krijgen ze info over toekomstige positie en differentiatie
70
Q

Verwijdering AER

A

Alleen aanleggen proximale structuren

71
Q

Extremiteitsknop dorsoventrale asbepaling

A

Ventrale ectoderm: expressie En1.
> En1 onderdrukt Wnt7a
> expressie Wnt7a in dorsale ectoderm wat Lmx1 stimuleert: dorsale zijde: stimulatie nagels en haren

72
Q

Extremiteitsknop anteroposterieure as

A

Bepaald door zpa (zona polar. act.) gelegen in mesenchym aan posterieure zijde onder het ectoderm
> Shh komt hoog tot expressie in de zpa met gradient over anteroposterieure as.
> laagste Shh: wordt duim

73
Q

Hox genen en bepaling polariteit in extremiteiten

A

Hoxa > determinatie elementen proximodistale as
Hoxd > determinatie elementen anteroposterieure as.

74
Q

Leidt over/onderexpressie van individuele Hox genen tot homeote mutatues bij extremiteiten?

A

Nee, maar het beinvloedt wel de groei van een groot aantal elementen

75
Q

TGFb pathway

A

Activatie Smad route

76
Q

FGF pathway

A

Activatie MAPK route via Ras

77
Q

Hh pathway (hedgehog)

A

Hh bindt aan Patched receptor waardoor het smoothened receptor loslaat en die activeert via Gli de genexpressie

78
Q

Soorten celdood

A

Apoptose en necrose
-Apoptose: geprogrammeerde celdood
> PS naar buitenste laag lipid bilayer
> activatie caspases
-Necrose: afsterving en explosie cel, celinhoud komt vrij en inflammatie

79
Q

Activatie Caspase 3 betekent:

A

geen weg meer terug: de cel gaat dood

80
Q

Caspases fragmenteren de cel tot de …

A

apoptotic bodies
> na knippen genomisch DNA in stukken worden celresten door PS signaal op het PM herkend en vaak gefagocyteerd.

81
Q

Uitzondering fagocytose van apoptotic bodies

A

Darmepitheelcellen worden via faeces uitgescheiden

82
Q

Apoptose is een evolutionair … mechanisme

A

geconserveerd

83
Q

Drie typen apoptose

A

1 histogenetische
2 morfogenetische
3 fylogenetische

84
Q

Histogenetische celdood

A

afbraak van kraakbeencellen, chondrocyten, vlak voor de verbening van pijpbeenderen

85
Q

Morfogenetische celdood

A

afbraak epitheelcellen bij fusie neurale wallen, bij afsnoering neurale buis

86
Q

fylogenetische celdood

A

afbraak interdigitaire mesodermcellen in hand/voet plaat bij scheiding van de vingerstralen
> verlaagde apoptosefrequentie bij diersoorten met een vinpoot of zwemvlies.

87
Q

Primaire holtevorming

A

deel van een reeds bestaande holte wordt afgenoerd volgens een vast patroon

88
Q

Holtevorming eerste proces

A

apoptose treedt op en cel-cel contacten nemen af, kleine holtes fuseren tot grotere holtes

89
Q

Het zakje van Rathke

A

de adenohypofyse

90
Q

Voorbeelden volledig afgesloten holten door fusie van welvingen

A

-neurale groeve > neurale buis
-hypofyseplacode > zakje v. Rathke
-Oorsplacode > oorblaasje
-Lensplacode > lensblaasje

Allemaal afsnoeringen van de amnionholte

91
Q

in de neusholte een afsnoering van de amnionholte?

A

niet volledig, want er blijft contact bestaan met de amnionholte via de uitwendige ventrale neusopening

92
Q

Bij fusie van welvingen worden vaak mesenchymale cellen gevormd. Noem een voorbeeld

A

De neurale lijst bij neurulatie

93
Q

Bij structuren als de traanbuis, de urethra en glans penis worden initieel afgesloten holte secundair gekanaliseerd door apoptose. Hoe heet dit?

A

Secundaire holtevorming van fusie

94
Q

Merging voorbeeld

A

Mediaanlijn tussen beide aangezichtshelften

95
Q

Een groeve tussen twee welvingen kan verdwijnen door merging. Kunnen congenitale afwijkingen op mergingplaatsen als fusiedefect worden beschouwd?

A

Nee

96
Q

Spina bifida

A

Open rug: als bij neurulatie (primair) het huidectderm en de neurale buis niet normaal sluiten,

97
Q

Compartiment van differentiatie

A

deel epitheelcellen die via celadhesie (bv tight junctions verbonden via intermediate filaments) een soort afgesloten verbonden orgaan vormen.

98
Q

Voorbeelden MET (opvolgend van een EMT)

A

tijdens gastrulatie, neurulatie, de navelring, de endocardkussen in het hart.

99
Q

EMT regulatie door groeifactoren

A

BMPs activeren Notch in subset epitheliale cellen die dan EMT ondergaan en TGFb regelt overgang in mesenchymaal fenotype en migratie in flankende compartiment

100
Q

Functie integrinen bij mesenchymale cellen

A

Contact met de ECM maar ook sensor voor de aard van de matrix, voor migratie breken de cellen af in een matrix gediefinieerde richting
> fibronectine stimuleert migratie

101
Q

Chondroitinesulfaat en neural lijst vestiging

A

Omgeeft de chorda (matrix materiaal)
> anti migratie signaal
> afstoting neurale lijstcellen
> nestelen neurale lijst in voorste helft van differentierende somiet tot vorming spinale ganglionen

102
Q

Melanoblasten en activatie

A

afkomstig van neurale lijstcellen, nemen een dorsaal pad en nestelen tot pigmentcellen > melanocyten bevatten de Kit-receptor terwijl omringende fibroblasten en keratinocyten deze activeren door Steel te maken.

103
Q

Defect van Kit of Steel

A

Pigmentafwijkingen

104
Q

Regulatie proliferatie door

A

cyclines