R M Flashcards

1
Q

metawetenschap

A

een wetenschap dat wetenschap zelf bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

constructen

A

conclusies over onzichtbare wereld, die zijn die gemaakt zijn op basis van onze observaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reïficatie

A

het doen alsof constructen deel maken van onze wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hypothese

A

voorlopige verklaring van een fenomeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voorspelling

A

is het gevolg van de hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

theorie

A

een complexe hypothese, geheel van constructen, probeert een fenomeen te verklaren. het past wetenschappelijk als het te falsifiëren is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

conditionele argument

A

deze argument bestaat uit twee delen :antecedent (voorwaarde) en consequent (gevolg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kritiek experiment

A

het doel is de ene theorie te ondersteunen en de andere te weerleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

variabel

A

iets dat verschillende waardes of niveaus kan aanemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

logische argument

A

Een logisch argument bestaat uit premissen (aannames die je voor waar houdt), afgeleide proposities (stappen of gevolgtrekkingen), en een conclusie (het eindresultaat dat je uit de premissen haalt).

Voorbeeld:
Premisse 1: Alle mensen zijn sterfelijk.
Premisse 2: Socrates is een mens.
Conclusie: Socrates is sterfelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wetenschappelijk argument

A

Gebaseerd op empirisch bewijs (gegevens uit experimenten, waarnemingen). Dit type argument gebruikt bewijs om een stelling te ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

trend

A

niet perfect linear verband (dus geen 1.0 of - 1.0)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn meetbare variabelen?

A

Meetbare variabelen zijn variabelen die worden verkregen door observatie van deelnemers, zonder invloed van de onderzoeker. Voorbeelden zijn lengte, bloeddruk en stressniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn gemanipuleerde variabelen?

A

Gemanipuleerde variabelen worden vastgesteld door de handelingen van de onderzoeker tijdens een experiment. Hierdoor kan het effect van de ene variabele op een andere worden onderzocht, zoals bij het manipuleren van typen beloningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een construct?

A

Een construct is een abstract concept dat niet direct observeerbaar is, zoals intelligentie of stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe maak je een construct meetbaar?

A

Door middel van een operationele definitie, die een meetbaar criterium bedenkt voor het construct.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een operationele definitie?

A

Een operationele definitie beschrijft hoe een variabele gemeten of gemanipuleerd wordt om een construct meetbaar te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een frequentie claim?

A

Een frequentie claim geeft aan hoe vaak iets voorkomt en meet één variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een associatie claim?

A

Een associatie claim onderzoekt het verband tussen twee variabelen door beide te meten.

20
Q

Wat is een causale claim?

A

Een causale claim stelt dat er een oorzakelijk verband is tussen twee variabelen.

21
Q

Hoe kun je het verband tussen twee variabelen visueel weergeven?

A

Met een spreidingsdiagram, waarin de ene variabele op de x-as en de andere op de y-as staat, en elk punt een meting van één persoon weergeeft.

22
Q

Wat is de correlatiecoëfficiënt (r)?

A

Een statistische maat tussen -1 en +1 die de sterkte en richting van een lineair verband tussen twee variabelen aangeeft.

23
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een causale claim?

A

A moet voorafgaan aan B, A en B moeten samen variëren, en andere mogelijke verklaringen moeten uitgesloten zijn.

24
Q

Wat zijn third variable explanations?

A

Andere verklaringen die in correlationeel onderzoek niet kunnen worden uitgesloten en invloed kunnen hebben op de relatie tussen variabelen.

25
Q

Wat is een confounding variable?

A

Een variabele die zowel de onafhankelijke als de afhankelijke variabele beïnvloedt, waardoor er een schijnassociatie ontstaat.

26
Q

Hoe kunnen storende variabelen worden gecontroleerd in een experiment?

A

Door ze constant te houden of door randomisatie toe te passen bij de toewijzing van proefpersonen aan groepen.

27
Q

Wat is een lijngrafiek en waar wordt deze voor gebruikt?

A

en lijngrafiek toont gegevens als punten die met lijnen verbonden zijn, vaak gebruikt om veranderingen over tijd of continue variabelen weer te geven.

28
Q

Waarom zijn foutbalken in een grafiek nuttig?

A

ze tonen de mate van onzekerheid en laten zien hoe ver de waarden kunnen variëren.

29
Q

Wat is Cronbach’s Alpha?

A

Cronbach’s Alpha is een maat voor interne consistentie, met een waarde tussen 0 en 1. Een hogere waarde betekent een hogere interne consistentie, met waarden vanaf 0.7 die over het algemeen acceptabel worden beschouwd.

30
Q

Wat is validiteit?

A

Validiteit verwijst naar de mate waarin een onderzoek of meting zijn beoogde doel bereikt. Het wordt vaak gebruikt om te bepalen of een argument of conclusie logisch voortvloeit uit de premissen.

31
Q

Wat is constructvaliditeit?

A

Constructvaliditeit gaat over de vraag of de gebruikte operationele definitie een construct meet of manipuleert zoals bedoeld. Het speelt een rol bij alle soorten claims.

32
Q

Wat is externe validiteit?

A

Externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van de resultaten naar andere situaties, groepen of omgevingen. Het is vooral belangrijk bij frequentieclaims.

33
Q

Wat is interne validiteit?

A

Interne validiteit verwijst naar de mate waarin geconcludeerd kan worden dat er een causaal verband bestaat tussen variabelen. Het is van belang bij causale claims.

34
Q

Wat is statistische validiteit?

A

Statistische validiteit gaat over hoe goed de data de claims ondersteunen, door na te gaan of het waargenomen effect echt is of op toeval berust.

35
Q

Wat zijn de vier kenmerken van metingen?

A

De kenmerken zijn een absoluut nulpunt, identiteit (elk nummer is uniek), gelijke intervallen, en magnitude (getallen kunnen geordend worden van klein naar groot).

36
Q

Wat is betrouwbaarheid?

A

Betrouwbaarheid gaat over de consistentie of repliceerbaarheid van metingen. Een hoge betrouwbaarheid betekent dat een herhaalde meting dezelfde resultaten oplevert.

37
Q

Wat is interbeoordelaarsbetrouwbaarheid?

A

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid meet de mate van overeenstemming tussen beoordelingen van verschillende waarnemers. Een hoge overeenkomst wijst op hoge betrouwbaarheid.

38
Q

Wat is test-hertestbetrouwbaarheid?

A

Test-hertestbetrouwbaarheid meet de consistentie van resultaten wanneer dezelfde test op een ander tijdstip, onder dezelfde omstandigheden, wordt herhaald.

39
Q

Wat is interne betrouwbaarheid?

A

Interne betrouwbaarheid, of interne consistentie, betreft hoe goed de onderdelen van een meetinstrument met elkaar samenhangen en of ze dezelfde eigenschap meten.

40
Q

Wat is indruksvaliditeit?

A

Indruksvaliditeit beoordeelt of een test op het eerste gezicht lijkt te meten wat het zou moeten meten. Het is een subjectieve vorm van beoordeling.

41
Q

Wat is inhoudsvaliditeit?

A

Inhoudsvaliditeit gaat over de mate waarin alle aspecten van een construct in een test zijn opgenomen. Het is van belang om een volledig beeld van het construct te meten.

42
Q

Wat is convergente validiteit?

A

Convergente validiteit gaat over de mate van correlatie tussen verschillende operationaliseringen van hetzelfde construct. Een hoge correlatie wijst op goede validiteit.

43
Q

Wat is discriminante validiteit?

A

Discriminante validiteit verwijst naar de mate waarin een meting van verschillende constructen niet met elkaar correleert, wat aangeeft dat de meting specifiek is voor het bedoelde construct.

44
Q

categorische variabelen (nominale)

A

niet betekenisvol

45
Q

kwantitatieve variabelen (continue)

A

ordinale, interval en ratio

46
Q
A