boek 1 Flashcards

1
Q

Hoe beïnvloeden mutaties genetische variatie?

A

Mutaties ontstaan door fouten in celverdeling. Ze kunnen neutraal, nadelig of adaptief zijn, waarbij adaptieve mutaties de overlevingskans kunnen vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is epigenetica?

A

Epigenetica onderzoekt hoe de omgeving invloed heeft op de genetische expressie zonder het DNA te veranderen, zoals stressvolle ervaringen van ouders die worden overgedragen aan kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet de myelineschede in axonen?

A

De myelineschede zorgt ervoor dat actiepotentialen sneller langs de axon kunnen bewegen. Het verlies ervan, zoals bij multiple sclerose, vertraagt dit proces en kan de axonen beschadigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de fasen van een actiepotentiaal?

A

1) Natriumionen stromen de cel binnen. 2) Kaliumionen verlaten de cel. 3) Natriumkanalen sluiten. 4) Kaliumkanalen sluiten. 5) De natrium-kaliumpomp herstelt de rustende membraanpotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen monozygote en dizygote tweelingen?

A

Monozygote (eeneiige) tweelingen delen dezelfde genen, terwijl dizygote (twee-eiige) tweelingen genetisch gelijk zijn aan gewone broers en zussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet het centrale zenuwstelsel (CZS)?

A

Het CZS bestaat uit de ruggengraat en het brein, en organiseert en evalueert informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent het alles-of-nietsprincipe?

A

Een neuron vuurt of vuurt niet, altijd met dezelfde sterkte. De stimulatie wordt bepaald door het aantal keren dat een neuron vuurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de rol van dopamine?

A

Dopamine is betrokken bij beloning, motivatie en motorische controle; het speelt een rol in verslaving en psychiatrische aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat toont onderzoek aan over monozygote tweelingen die apart zijn opgegroeid?

A

Ze kunnen meer op elkaar lijken dan tweelingen die samen zijn opgegroeid, vanwege de verschillende omgevingen die de ouders creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de rol van de natrium-kaliumpomp?

A

Het behoudt het rustende membraanpotentiaal door meer kalium en minder natrium in het neuron te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is overerfbaarheid?

A

Een schatting van de mate waarin variatie in een eigenschap te danken is aan genetica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de relatieve refractaire periode?

A

Een periode na een actiepotentiaal waarin de membraanpotentiaal negatiever is en er meer prikkelende signalen nodig zijn voor een nieuw actiepotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is depolarisatie?

A

Een verandering in het membraanpotentiaal van een cel waardoor deze positiever wordt, vaak door de instroom van natriumionen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hyperpolarisatie?

A

Wanneer de binnenkant van de cel nog negatiever wordt dan het rustpotentiaal, wat leidt tot de relatieve refractaire periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van acetylcholine?

A

Het speelt een belangrijke rol bij spiercontractie, leren, geheugen en slaap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de invloed van serotonine op het gedrag?

A

Het beïnvloedt emoties, stemming, impulscontrole en slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn endorfines?

A

Neurotransmitters die betrokken zijn bij pijnverlichting en gevoelens van plezier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doet de hypothalamus?

A

Het reguleert basale lichaamsfuncties zoals temperatuur, eetlust, dorst en seksuele gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van de amygdala?

A

Het speelt een sleutelrol bij het verwerken van emotionele reacties, vooral angst en agressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de prefrontale cortex?

A

Het gebied van de hersenen dat verantwoordelijk is voor complexe cognitieve functies zoals planning, beslissingen nemen en sociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de rol van de thalamus?

A

Het werkt als een schakelstation voor sensorische informatie, behalve geur, voordat het naar de cortex gaat.

22
Q

Wat is de hersenstam?

A

Het controleert vitale functies zoals ademhaling, hartslag en slaap-waakcycli

23
Q

Wat is plasticiteit van de hersenen?

A

Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen door nieuwe verbindingen te vormen en te reorganiseren, vooral na beschadiging.

24
Q

Wat zijn spiegelneuronen?

A

Neuronen die actief worden wanneer we een actie uitvoeren of iemand anders dezelfde actie zien uitvoeren, en worden geassocieerd met empathie.

25
Q

Wat is de functie van de pariëtale kwab?

A

Het verwerkt zintuiglijke informatie zoals aanraking en lichaamspositie.

26
Q

Wat doet de occipitale kwab?

A

Het verwerkt visuele informatie.

27
Q

Wat doet de temporale kwab?

A

Het speelt een rol bij gehoor, taalbegrip en geheugen.

28
Q

Wat zijn de hoofdfuncties van de hersenstructuren?

A

Hersenstructuren hebben verschillende functies, zoals motorische controle, sensorische verwerking, emotionele regulatie, en cognitieve processen.

29
Q

Wat zijn de verschillende hersenlobben en hun functies?

A

Frontale kwab (cognitie, motorische controle), pariëtale kwab (sensorische verwerking), occipitale kwab (visuele verwerking), en temporale kwab (gehoor, geheugen).

30
Q

Wat doet norepinefrine?

A

Het is betrokken bij de fight-or-flight-respons, beïnvloedt alertheid en arousal, en speelt een rol in stemming.

31
Q

Wat zijn de effecten van stress op de hersenen?

A

Stress kan leiden tot veranderingen in de hersenstructuren, zoals vergroting van de amygdala en krimp van de hippocampus, en kan geheugen en leerprocessen beïnvloeden.

32
Q

Wat is neurogenese?

A

Het proces van het ontstaan van nieuwe neuronen, vooral in de hippocampus, wat belangrijk is voor leren en geheugen.

33
Q

Wat is een functie van de basale ganglia?

A

Ze zijn betrokken bij het coördineren van bewegingen en het leren van motorische vaardigheden.

34
Q

Wat is de functie van het limbisch systeem?

A

Het reguleert emoties, geheugen en het vermogen om te leren, en omvat structuren zoals de amygdala en hippocampus.

35
Q

Wat is de rol van de hypothalamus in de homeostase?

A

De hypothalamus reguleert fysiologische processen zoals temperatuur, dorst, honger, en de slaapcyclus om de homeostase te behouden.

36
Q

Wat is de betekenis van lateralisatie in de hersenen?

A

Lateralisatie verwijst naar de specialisatie van de linker- en rechterhersenhelften voor verschillende functies, zoals taal (links) en creativiteit (rechts).

37
Q

Wat is frenologie?

A

Frenologie is een theorie van Gall en Spurzheim die stelt dat wanneer een mentale functie vaker wordt gebruikt, het hersendeel waar deze functie plaatsvindt groeit. Ze voelden aan de schedel om persoonlijkheid te bepalen, wat niet klopte, maar wel de basis legde voor het idee dat hersenfuncties locatiegebonden zijn.

38
Q

Wat ontdekte Broca bij zijn onderzoek naar spraak?

A

Broca ontdekte dat een patiënt alleen “tan” kon zeggen. Na zijn dood vond hij een beschadigd hersengebied dat belangrijk was voor spraak, nu bekend als het gebied van Broca.

39
Q

Wat is elektro-encefalografie (EEG)?

A

EEG is een techniek die elektrische activiteit in de hersenen meet via kleine elektroden op het hoofd. Het heeft veel ruis, wat de nauwkeurigheid vermindert.

40
Q

Wat is een event-related potential (ERP)?

A

ERP is een methode waarbij één individu vaker wordt onderzocht en het gemiddelde van alle resultaten wordt genomen, wat inzicht geeft in de snelheid van hersenverwerking, maar niet waar in de hersenen dit plaatsvindt.

41
Q

Hoe werkt positronemissietomografie (PET)?

A

PET maakt gebruik van een radioactieve tracer die in de bloedstroom wordt gespoten om actieve hersengebieden te vinden.

42
Q

Wat doet een functionele MRI (fMRI)?

A

Een fMRI maakt gebruik van zuurstof in de bloedstroom om hersenactiviteit in kaart te brengen.

43
Q

Wat is transcraniële magnetische stimulatie (TMS)?

A

TMS gebruikt een krachtig magnetisch veld om hersenactiviteit in specifieke gebieden te verstoren, waardoor kan worden onderzocht welke gebieden noodzakelijk zijn voor bepaalde taken.

44
Q

Wat is de hersenschors en zijn functie?

A

De hersenschors is de buitenste laag van het brein, waar gedachten, percepties en complex gedrag plaatsvinden. Beide hersenhelften hebben hun eigen hersenschors.

45
Q

Wat is het endocriene systeem?

A

Het endocriene systeem gebruikt hormonen om te communiceren en beïnvloedt gedachten, gedrag en emoties. Het wordt gecontroleerd door de hypothalamus via de hypofyse.

46
Q

Wat gebeurt er bij een gespleten brein?

A

Bij een gespleten brein is het corpus callosum doorgesneden, wat de samenwerking tussen de hersenhelften belemmert. De linkerhersenhelft is beter in taal, terwijl de rechterhersenhelft beter is in ruimtelijke relaties.

47
Q

Wat zijn de functies van de insula?

A

De insula ligt in de laterale groef en is belangrijk voor smaak, pijn, lichaamsperceptie en empathie, met de primaire smaak cortex die daar ligt.

48
Q

glutamaat

A

voor leren en geheugen

49
Q

insnoeringen van Ranvier

A

kleine openingen tussen de myelineschede. in deze openingen vinden de actiepotentialen plaats.

50
Q

multiple sclerose (MS)

A

ziekte waarbij mensen beperkt zijn in beweging, sensatie en coördinatie. komt doordat meylineschede op hun axonen langzaam afbreekt.