i p 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn genen?

A

Genen zijn kleine stukjes DNA in onze cellen die instructies geven voor het maken van eiwitten. Deze eiwitten spelen een belangrijke rol in hoe onze cellen functioneren en beïnvloeden ons gedrag en uiterlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is genexpressie?

A

Genexpressie is de mate waarin een gen “aan” of “uit” staat en eiwitten produceert. Het bepaalt of een gen actief is en invloed heeft op de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is methylering?

A

Methylering is het proces waarbij genen aan en uitgezet worden door de binding van methylgroepen, waardoor de genexpressie beïnvloed wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?

A

Het genotype is de volledige set genen die van de ouders is geërfd. Het fenotype zijn alle waarneembare kenmerken die ontstaan door de interactie tussen genotype en omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn allelen en wat is het verschil tussen dominant en recessief?

A

Allelen zijn varianten van een gen. Dominante allelen bepalen de eigenschap wanneer ze aanwezig zijn, terwijl recessieve allelen alleen invloed hebben als er geen dominante allelen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is polygenetische overerving?

A

Polygenetische overerving is wanneer een eigenschap door de interactie van meerdere genen wordt beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het concept van evolutie in volgens Charles Darwin?

A

Evolutie stelt dat moderne organismen afstammen van gemeenschappelijke voorouders die veranderingen ondergingen via natuurlijke selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is natuurlijke selectie?

A

Natuurlijke selectie is het proces waarbij individuen met gunstige eigenschappen een grotere kans hebben om te overleven en zich voort te planten, waardoor deze eigenschappen vaker voorkomen in volgende generaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de drie voorwaarden van natuurlijke selectie?

A

1) Variatie tussen individuen in een populatie, 2) Individuen met gunstige eigenschappen overleven en reproduceren vaker, 3) Gunstige eigenschappen worden doorgegeven aan nakomelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn voorbeelden van bewijs voor evolutie?

A

Fossielen, genetische overeenkomsten tussen soorten, pseudogenen, en verschillen tussen continentale en oceanische eilanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat illustreert de interactie tussen genen en omgeving bij gedrag?

A

Het MAOA-gen: Personen met een specifieke variant van dit gen en een traumatische jeugd hebben een grotere kans op gewelddadig gedrag. Dit toont de wisselwerking tussen genetische aanleg en omgevingsinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is de discussie tussen ‘nature’ en ‘nurture’ minder relevant?

A

Gedrag is een voortdurende wisselwerking tussen genen en omgeving. Genen bepalen niet volledig gedrag, de omgeving speelt een belangrijke rol in hoe deze tot uiting komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een pseudogen?

A

Een pseudogen is een gen dat gelijksoortige DNA-structuren bezit als normaal functionerende genen, maar het kan zijn erfelijke eigenschappen niet (meer) tot expressie brengen en is daardoor niet-functioneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de bouwstenen van het zenuwstelsel?

A

De bouwstenen van het zenuwstelsel zijn gliacellen en neuronen. Gliacellen bieden ondersteuning, voeding en bescherming aan neuronen, terwijl neuronen verantwoordelijk zijn voor het verzenden van signalen door het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de verschillende typen neuronen?

A

Er zijn drie hoofdtypen neuronen: sensorische neuronen (afferente neuronen), motorische neuronen (efferente neuronen), en interneuronen. Sensorische neuronen sturen informatie van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel, motorische neuronen sturen signalen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren, en interneuronen verbinden neuronen met elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er tijdens de rustfase van een neuron?

A

In de rustfase heeft een neuron een membraanpotentiaal van ongeveer -70 mV, wat betekent dat de binnenkant van de cel negatiever is dan de buitenkant. Dit komt door een verschil in natrium- (Na+) en kaliumionen (K+).

16
Q

Hoe wordt een actiepotentiaal gegenereerd?

A

Een actiepotentiaal ontstaat wanneer de drempelwaarde van -55 mV wordt bereikt. Dit zorgt ervoor dat natriumionen (Na+) de cel instromen, wat leidt tot depolarisatie en een piek van +20 mV.

17
Q

Wat gebeurt er tijdens repolarisatie?

A

Tijdens repolarisatie verlaten kaliumionen (K+) de cel, wat zorgt voor een herstel van de negatieve membraanpotentiaal naar -70 mV. De natrium-kaliumpomp herstelt daarna de ionenbalans.

18
Q

Wat zijn neurotransmitters en hoe werken ze?

A

Neurotransmitters zijn chemische stoffen die signalen overdragen tussen neuronen via de synaptische spleet. Ze binden aan specifieke receptoren op het postsynaptische neuron, wat een exciterend of inhiberend effect kan hebben.

19
Q

Wat is het verschil tussen agonisten en antagonisten?

A

Agonisten versterken de werking van neurotransmitters door hun aanmaak te stimuleren of hun afbraak te vertragen, terwijl antagonisten de werking van neurotransmitters remmen door hun productie te verminderen of receptoren te blokkeren.

20
Q

Wat zijn de twee onderdelen van het perifere zenuwstelsel?

A

Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het somatische zenuwstelsel, dat bewuste bewegingen regelt, en het autonome zenuwstelsel, dat onbewuste functies reguleert zoals hartslag en ademhaling.

21
Q

Wat is de rol van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel?

A

Het sympathische zenuwstelsel bereidt het lichaam voor op actie in stressvolle situaties (“vecht-of-vlucht”-reactie), terwijl het parasympathische zenuwstelsel helpt bij ontspanning en herstel na stress.

22
Q

Welke methoden worden gebruikt om de hersenen te bestuderen?

A

Methoden om de hersenen te bestuderen zijn onder andere klinische observatie, laesiestudies, EEG (elektro-encefalografie), fMRI, PET-scan, en Transcraniële Magnetische Stimulatie (TMS).

23
Q

Wat is de functie van de cerebrale cortex?

A

De cerebrale cortex is betrokken bij hogere hersenfuncties zoals bewustzijn, denken, perceptie en vrijwillige beweging. Het bestaat uit verschillende lobben met specifieke functies.

24
Q

Wat is de functie van de hippocampus?

A

De hippocampus speelt een belangrijke rol bij de vorming van nieuwe herinneringen en het opslaan van ruimtelijke informatie

25
Q

Wat doet het cerebellum?

A

Het cerebellum, of de kleine hersenen, regelt balans en coördinatie van bewegingen en is essentieel voor motorisch leren.

26
Q

Wat doet de insula cortex?

A

De insula is betrokken bij het waarnemen van lichamelijke toestanden en emoties en speelt een rol in interceptie, zoals het voelen van de hartslag.

27
Q

Wat is het corpus callosum en wat is de functie ervan?

A

Het corpus callosum is een zenuwbundel die de linker- en rechterhersenhelft met elkaar verbindt en zorgt voor communicatie tussen beide hersenhelften.

28
Q

Wat is bewustzijn in de context van hersenfuncties?

A

Bewustzijn verwijst naar het vermogen om je bewust te zijn van jezelf en je omgeving en omvat aandacht, perceptie en besluitvorming.