Psychologie 4-7 Flashcards

1
Q

Wie is de grondlegger van Behaviorisme?

A

Watson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stel je bent bang om te vliegen en je wilt naar Kopenhagen? Welke vragen zouden behavioristen stellen?

A
  • Wat voor gedrag zie je nou aan mensen met vliegangst?
  • Hoe kun je dat angstig gedrag vervangen?
  • Hoe zou je dat nieuwe gedrag kunnen aanleren?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat verstaat men onder leren?

A

Ervaring die blijvende verandering** veroorzaakt **in gedrag of denkprocessen´

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt het exposure effect in?

A

je moet iets minstens 7x hebben gezien, gehoord of geproefd voordat je iets leuk vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maarten woont naast een drukke auto weg. Niet zo vel bevindt zich het ziekenhuid, hierdoor rijden er ’s nachts weleens een ambulance langs, toch merkt Maarten hier nauwelijks wat van. Welke vorm van Leren is hier spaken van?

A

Eenvoudig leren/ Habituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klassieke conditionering is een vorm van leren, waarbij een vrijwillige respons wordt versterkt of verzwakt door deze te koppelen aan positieve of negatieve consequenties.

Waar of Niet waar

A

Niet waar dit is Operant conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verbind vormen behaviorisme met de oprichter.

Operante conditionering Pavlov

Klassieke conditionering Bandura

Modelling Skinner

A
  1. Operante conditionering Skinner
  2. Klassieke conditionering Pavlov
  3. Modelling Bandura
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef een voorbeeld van Positief belonen

A

Je voegt iets leuks toe aan de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik heb een ongeluk gehad waarbij de rode remlichten opeens op remde in de nacht: auto totaal los. Nog een jaar later werd ik angstig als ik remlichten zag.

Vul het tabel hier aan de hand van afkortingen in?

UCS

UCR

NS

CS

CR

A

UCS

Botsing

UCR

angst

NS

Rode lichten

CS

Rode lichten

CR

Angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt bedoeld met flooding?

A

In 1 keer blootstellen aan je grootste angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij welk perspectief past deze uitspraak? Omdat Iedereen in haar omgeving zure late lekker vond at Laila er ook maar eentje (terwijl ze eraan geluk tot touw niet van hield).

A

Socioculturele perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welk perspectief past deze uitspraak? Gershon kreeg weer een drift aanval bij oom Frans thuis. laat hij maar een weekje bij mij logeren : Ik kan ieder kind kneden tot een wel ongevoerd persoon! Zij om Frans tegen tante Pia.

A

Behaviouristisch perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij welke perspectief past deze uitspraak? Ratten kunnen doelgericht door een doolhof lopen doordat ze hier een mentale representatie kunnen maken.

A

Cognitieve perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bij welk perspectief past deze uitspraak? Wij leggen de nadruk op positieve kant mens ! Voor geloven in groei, potentie en vrije wil!

A

Whole person perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij welk perspectief hoort dit concept? Introspectie

A

Cognitieve perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk perspectief hoort dit concept? Voorspelbare veranderingen en interactie tussen erfelijkheid en omgeving.

A

Ontwikkelingsperspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij welk perspectief hoort dit concept? Neurowetenschap

A

Biologisch perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Is de stelling waar of niet waar? Sociaal constructivisme gaat uit dat kinderen van nature willen leren
Hoe leren kinderen het best volgens het sociaal constructivisme?

A

Waar

19
Q

Wat kan je volgens Albert Bendura concluderen van het Bovo Doll experiment?

A
  • Kinderen die een agressief rolmodel zien, zullen sneller agressief worden tegen de Bobo Doll;
  • Kinderen die een agressief rolmodel beloond zien worden, zullen nog sneller agressief worden tegen de Bobo Doll;
  • Een model zien dat bekrachtigd of gestraft wordt, heeft soortgelijke effecten als wanneer men zelf bekrachtigd of bestraft wordt
  • Dus voorbeeldgedrag kunnen we imiteren door het kijken naar gedrag van iemand anders dat noem je model/modelling
20
Q

Wat zijn factoren die van invloed zijn op gedrag van kinderen volgens het experiment van Albert Bendura?

A
  • Sociaal leren: nieuwe responsen worden geleerd door naar andermans gedrag en de consequenties van het gedrag te kijken
21
Q

Tot welke wetenschapper behoort het volgende begrip en wat houdt dit begrip in?

Latent leren

A

Tolman, leren zonder bekrachtiging

22
Q
  • Welke deel van de hersenen speelt een rol bij mentale representatie, hoe heet de theorie die hieraan is gekoppeld?
A

Hippocampus, cognitive stroming

23
Q

Wat houdt inzichtelijk leren in en welke psycholoog staat hiervoor bekend?

A
  • Inzichtelijk leren is: Een vorm van cognitief leren waarbij het oplossen van problemen plaatsvindt door een plotselinge reorganisatie van percepties.
  • Nieuw probleem krijgt geen oplossing**→ combineren van eerder ideeën en inzichten (gedrag) oplossen probleem
  • Kohler
24
Q

Wat wordt er bedoeld met het reorganiseren van perceptie?

A
  • Reorganisatie van percepties: Je hebt een idee, deze ga je met andere ideeën combineren waardoor je een nieuwe inzicht krijgt.
25
Q

Hoe heet het systeem in de hersenen die een emotie koppelen aan het leren?

A
  • Rol limbisch systeem (emotie!)
26
Q

Hoe noemen we het proces die optreed als een gedrag die je niet meer nodig hebt afneemt?

A
  • Extinctie: een uitdoving
    • Gedrag dat je niet meer nodig hebt neemt af;
    • Als je een trauma hebt, dan zijn bepaalde behandelingen die er voor zorgen dat je dit gedrag ook gaat uitdoven.
27
Q

Wat houdt long-term potentation in?

A
  • Als er hard geleerd wordt (over een onderwerp) dan worden meer zenuwcellen geactiveerd; om het leerproces opgang te helpen.
  • Groepjes zenuwcellen nemen toe als er over een onderwerp worden deze nemen af als dit is geleerd
28
Q

Wat is het verschil tussen Extrinsieke motivatie en Intrinsieke motivatie?

A
  • Extrinsieke motivatie (buiten jezelf/je doet het voor de beloning): geld, goed cijfer, eten Behoeften bevredigen
  • Intrinsieke motivatie (vanuit jezelf/je doet het voor de activiteit zelf): nieuwe uitdaging op werk, muziek enz.
    • Sterkere motivatie
29
Q

Tot welke levensfase behoren de volgende Problemen:

  • Doorslapen: wakker worden midden in de nacht;
  • Gezondheid;
  • Eten: borstvoeding, eerste hapjes etc.
A

Babyfase

30
Q

Tot welke levensfase behoren de volgende problemen

  • Onderzoekend (ongelukken)
  • (diverse) Angsten
    • magisch denken
  • Slaapproblemen
A

Kleuterfase

31
Q

Tot welke levensfase behoren de volgende problemen

  • Zorg leercapaciteit:
  • Conflicten met kinderen
  • Fantasievriendjes
  • Sociale interactie (pesten)
A

Schoolkind

32
Q

Tot welke levensfase behoren de volgende problemen

  • (pre-) Stemmingswisselingen
  • Experimenteergedrag
  • Relatievorming
  • Slaapverstoring
A

Adolescentiefase

33
Q

Tot welke levensfase behoren de volgende problemen

  • Fysiek risico: mogelijkheden worden groter, maar hebben geen inzicht voor gevaar.
  • Seksuele ontluiking: Gaan hun eigen lichaam ontdekken;
  • Zindelijkheid
  • Koppigheid
A

Peuter fase

34
Q

Welke twee wetenshappers liggen ten grondslag van Operant conditioneren?

A

Thorndike en Skinner

35
Q

Wat is het verschil tussen klassiek conditioneren en Operant conditioneren?

A
  • Bij klassiek conditioneren gaat over de aanleiding van gedrag;
  • Operant conditioneren gaat over het gevolg van gedrag;
36
Q

Hoe kan je volgens Skinner gedrag aan- of afleren?

A
  • Operant conditioneren: Verklaart hoe men complex gedrag kan aan of af leren.
    • De kans op een respons verandert door de gevolgen ervan;
    • Dat gevolg kan je bekrachtigen of bestraffen.
    • Gevolg: Belonen en straffen volgt op gedrag, waardoor de kansen op dit gedrag toe- of afnemen.
37
Q

Op de peutergroep zijn de oudere peuters druk naast elkaar aan het spelen. De PM’ers willen de kinderen niet dwingen, maar willen samenspel wel aanmoedigen.
Hoe zou Skinner deze situatie aanpakken?

A

Door bij voorbeeld de peuters die rustig aan het spele zijn een compliment te geven.

38
Q

Geen een voorbeelden van sociale bekrachtiging.

A
  • ciale bekrachtiging: Menselijk contact, relationeel
    • Complimentje geven;
    • Laten zien dat je gezien wordt.
    • Een arm op iemand schouder zetten.
    • Dat iemand jou ziet staan en leuk vindt.
39
Q

Geef een voorbeeld van meteriele bekrachtiging.

A

Materiele bekrachtiging: Doormiddel van het spullen bekrachtigt. Bijv: Stickerkaart.

40
Q

Maarten ligt op de bank TV te kijken, hij moet de afwas nog doen maar dat heeft hij helemaal geen zin in. Over 10 minuten moet Maarten naar bed. Vader spreekt met Maarten af dat hij nog 20 min televisie mag kijken als hij nu de afwas doet. Hoe heet deze vorm van conditioneren?

A

Premarck-principe:

41
Q
  • Geef een voorbeeld van een situatie waar een token-systeem toegepast kan worden.
A

Een kruisje zetten als je hebt geplast op het potje. Heb je 5x op het potje hebt geplast krijg je een cadeautje.

42
Q

Wat is het verschil tussen Ratioschema en Intervalschema?

A
  • Ratioschema: wanneer je iets doet krijg je niet altijd een beloning. De activiteit soms wel soms niet beloond.
  • Intervalschema: Tijdens de activiteit word je op sommige momenten beloond maar niet op alle momenten.
43
Q
A