Propositie Logica Flashcards

1
Q

Wat is een Test / Boolean expressie / propositie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn Complexere tests / samengestelde proposities

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de Logische operatoren in de Formele Logica

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betekenis van de operatoren ∧ ∨ ¬

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Betekenis van de operatoren → ↔

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Maak een waarheidstabel voor (p→q) ∧ (q→p)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Maak een waarheidstabel voor (pvq) ∧ (q→p)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Maak een waarheidstabel voor (𝑝→𝑞) ∧ (𝑟∨𝑝)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Maak een waarheidstabel voor (𝒑→𝒓) ∧ (𝒒→𝒓)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is Tautologie

A

Dit is een propositie waarvan de hele kolom in een waarheidstabel alleen uit T bestaat. Hij is dus onder alle omstandigheden waar. Voorbeeld: 𝒑∨¬𝒑

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vereenvoudigen van ingewikkelde tests

A

not (a>4 and not b>2) or b>2
a <= 4 or b>2
(a>4) <= (b>2)

Deze drie tests zijn equivalent, d.w.z. ze leveren altijd dezelfde waarde op, ongeacht de waarden die a en b van tevoren gekregen hebben.

Hoe kun je de ene vorm uit de andere afleiden?

We vertalen eerst naar formele logica: kort (a>4) en (b>2) af tot p en q.
Dan staat er:
¬ (𝑝 ∧ ¬𝑞)∨ 𝑞
¬𝑝 ∨ 𝑞
𝑝→𝑞

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Equivalentie van proposities

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Contradictie

A

Dit is een propositie waarvan de hele kolom in een waarheidstabel alleen uit F bestaat. Hij is dus onder alle omstandigheden onwaar. Voorbeeld: 𝒑∧¬𝒑

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Contingentie

A

Dit is een propositie waarvan de kolom in een waarheidstabel zowel T als F bevat. Hij is dus soms waar en soms onwaar. Voorbeeld: 𝒑∧¬𝒒

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Redeneren in het algemeen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe toon je de geldigheid van een redenering aan?

A
17
Q

Predicatenlogica

A

verwijst een predicaat naar een functie of een eigenschap die kan worden toegepast op objecten. Het is een uitspraak die waar of onwaar kan zijn, afhankelijk van de waarden die aan de variabelen in het predicaat worden toegewezen. Bijvoorbeeld, in de uitspraak “x is groter dan 5” is “groter dan 5” het predicaat.

18
Q

Predicatenlogicavervolg

A
19
Q

Wat is De ‘al-kwantor’ (of universele kwantor)

A
20
Q

De ‘is-kwantor’ (of existentiële kwantor)

A
21
Q

Noem de logische operatoren in de formele logica

A
22
Q

Wat betekend: ^

A

Conjunctie (en)

23
Q

Wat betekend: v

A

Disjunctie (of)

24
Q

Wat betekend: –| (Symbool klopt niet maar krijg niet anders)

A

Negatief

25
Q

Wat betekend: –>

A

Implicatie

26
Q

Wat betekend: <–>

A

bi-implicatie