Professional Skills Flashcards

1
Q

De afkorting SLB staat voor:

A

Studieloopbaanbegeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel toetsmogelijkheden krijg je per student aangeboden per onderwijseenheid binnen één
studiejaar?

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt er getoetst bij pi 1 t/m 3?

A

Kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In week 3 van blokperiode 2 krijg je een Proces Verbaal. Wat kun je inzien in zo’n Proces Verbaal?

A

De scores de opdrachten van de prestatie indicatoren 4 t/m 10.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
Hoeveel studiepunten (EC) heb je behaald als je alle onderwijseenheden van blokperiode 1 hebt
behaald met een standaard studieplan?
A

15

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Je hebt de deadline gemist van het inlevermoment van het analyserapport (PI5) bij Professional Skills
in de eerste gelegenheid. Wat nu?

A

Je levert je rapport in week 7 van blokperiode 2 in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je komt te laat aan bij het lokaal waar de kennistoets van B1A1 afgenomen wordt. Je kunt:

A

Niet naar binnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Je
hebt in de eerste gelegenheid voor PI3 een 5 behaald, voor PI6 een 6 en voor PI8 een 8. Heb je de
onderwijseenheid behaald?

A

Nee, want PI3 moet altijd voldoende zijn. !!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In Osiris staat dat je de onderwijseenheid B1A1 Professional Skills, niet behaald hebt in de eerste
gelegenheid. Hoe weet je welke prestatie indicatoren (PI’s) je moet herkansen?

A

Je bekijkt je proces verbaal van B1A1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vind je de ingangseisen voor de onderwijseenheden van leerjaar twee?

A

In het moduleboek en de OER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar staat de afkorting Kolb voor?

A

Dit is geen afkorting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom maken we een POP?

A

Om inzicht te krijgen in mijn persoonlijke ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het doel van een SWOT-analyse?

A

Door het in kaart brengen van je sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen krijg je
inzichtelijk welke mogelijkheden je hebt m.b.t. je capaciteiten én wat je valkuilen zijn zodat je
acties kunt uitzettent

Sterke punten
zwakte punten
Bedreigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de test van Kolb voor een test?

A

Een leerstijlentest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt bedoeld met ‘ervaren’ in

relatie tot de leerstijl doener?

A

Iemand die leert door praktisch bezig te zijn en te experimenteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke uitspraak over leren is niet waar?

A

a) Onze hersenen onthouden studiestof het beste als je verschillende technieken toepast zoals
herhalen, verbeelden, analyseren.

b - is goed
b) Onze hersenen onthouden studiestof op de lange termijn het beste door een dag van te
voren de stof te lezen.

c) Onze hersenen onthouden studiestof het beste door actief te leren.

d) Onze hersenen onthouden studiestof op de lange termijn maar heel minimaal als je
studiestof alleen leest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke leesstrategie pas je toe als je alleen de titel, inleiding, kernzinnen van alinea’s en het slot
leest?

A

Globaal lezen

18
Q

Over welke leesstrategie hebben we het als we een tekst grondig gaan bestuderen?

A

Intensief lezen.

19
Q

Waarom heb je een opleidingsbeeld nodig als je een studie kiest?

A

Je hebt een opleidingsbeeld nodig zodat je een studie kiest die past bij wat je leuk vindt, bij je
capaciteiten & kwaliteiten en die past bij de werkzaamheden die je interessant vindt om uit
te voeren.

20
Q

Welk antwoord is correct als het gaat om de letter A van de afkorting SMART?

A

De letter A staat voor acceptabel. Zodat iedereen het eens is met de afspraak.

21
Q

Waarom is onderstaand doel niet SMART?

“Ik wil later een leuke baan.”

A

Het doel is niet specifiek, niet meetbaar en niet tijdgebonden.

22
Q

Als je wil reflecteren dan kun je gebruik maken van:

A

de STARRT-methodiek

23
Q

Waar hoort binnen de STARRT-methodiek de volgende uitspraak thuis? “De opgeleverde producten
zijn goedgekeurd”.

A

Resultaat

24
Q

wat is het eisenhower model

A

Het draait daarbij allemaal om prioriteiten stellen, beslissingen maken en het verschil tussen dringend en belangrijk.

25
Q

Wat dient er altijd in een samenwerkingscontract te staan?

A

De onderlinge werkafspraken

26
Q

Welke uitspraak is niet waar als het over planning gaat?

A

Je hebt alleen de einddoelen nodig, tussendoelen kosten teveel tijd

27
Q

Als je de lezer iets wilt laten weten over een onderwerp wat is dan het tekstdoel?

A

Informeren

28
Q

Welk tekstdoel heeft een filmrecensie?

A

Overtuigen

29
Q

Wat schrijf je niet in de inleiding van je rapportage?

A

Een persoonlijke mening waarin je aangeeft waarom je over dit onderwerp schrijft.

30
Q

Op welke __________ komt de samenvatting te staan in een rapport?

A

na de omslag en de titelpagina

31
Q

Waarom is de conclusie een belangrijk onderdeel van je rapport?

A

Omdat je in dit hoofdstuk met de belangrijkste argumenten de kern van de boodschap van je
rapport weergeeft.

32
Q

Wat is geen signaalwoord?

A

a) Deze
b) Zowel … als
c) En
d) Relevante

33
Q

Wat is het doel van een schrijfplan?

A

Het doel van een schrijfplan is om inzicht te krijgen op de structuur van de informatie

34
Q

Wat betekent het woord plagiaat?

A

Het overnemen van informatie van anderen en doen alsof dit eigen tekst is.

35
Q

In databanken kun je informatiebronnen zoeken. Als we zoektermen gebruiken dan zoeken we door:

A

de zaken in te vullen zoals: auteursnaam, taal, jaar van publicatie of trefwoorden

36
Q

Wat zijn Booleaanse operatoren?

A

AND, OR, NOT

37
Q

Een wetenschappelijk tijdschrift wordt gekenmerkt door een strenge kwaliteitscontrole waarbij een
artikel vóórdat het wordt gepubliceerd door onafhankelijke collega’s wordt getoetst. Dit
toetsingssysteem heet:

A

Peer review

38
Q

Google Scholar is een:

A

Algemene wetenschappelijke zoekmachine

39
Q

In afbeelding 4 staan de eerste 3 zoekresultaten van de search die je uitgevoerd hebt in Google
Scholar. Als je wil weten of de informatie van het tweede zoekresultaat nu nog geldig is, wat kun je
dan het beste doen?

A

Je klikt op de citaties en kijkt naar recente publicaties die de informatie uit dit artikel hebben
gebruikt

40
Q

Hoe ziet een citaat eruit als je het correct weergeeft volgens de APA6-richtlijnen?

A

“Een passage uit andermans werk overnemen in een eigen werk, altijd met bronvermelding”
(Van Dale, 2010, p. 221).

” tekst “(tekst).

41
Q

Welke uitspraak over de literatuurlijst is niet waar?

A

a) Met behulp van de literatuurlijst (of bronnenlijst) kan de lezer van je verslag in één oogopslag
zien welke publicaties je gebruikt hebt.

b) De lezer kan controleren welke informatie je uit de bronnen hebt gehaald.

c) Met behulp van de literatuurlijst kan je de lezer wijzen op andere publicaties over het
onderwerp.
|
Deze is niet waar |/
d) Als je een literatuurlijst hebt, hoef je geen bronvermelding in de tekst meer te doen.

42
Q

Afbeelding 5 is de cover van het boek ‘Leren Communiceren’. Je moet een derde verwijzing in je tekst
maken naar dit boek. Welk antwoord is correct?

A

A is correct
a) (Steehouder et. al., 2012)

b) (Steehouder, Jansen, Mulder, van der pool, Zeijl., 2012)
c) (Steehouder, Jansen et. al., 2012)
d) (Steehouder, Jansen, Mulder, van der Pool, Zeijl, 2012. Leren Communiceren.)