Probleem 7 - Nature vs. Nurture Flashcards
Twin studies
het vergelijken van 2 soorten tweelingen.
monozygotische: 1-eiige tweeling → 100% genetische overeenkomsten
dizygotisch: twee-eiig, delen hun DNA hetzelfde als broer/zus. +- 50% genetisch
Kritiek op de Twinstudies:
-equal environment assumption: Aanname dat tweelingen dezelfde omgeving ervaren. Dit is niet altijd het geval.
-Tweelingen zijn niet representatief voor de gemiddelde bevolking omdat ze vaak te vroeg geboren worden en ze wegen minder. (vroeggeboorte en laag gewicht bij geboorte kan invloed hebben op persoonlijkheid )
equal environment assumption: Aanname dat tweelingen dezelfde omgeving ervaren. Dit is niet altijd het geval. Hiervan zijn 2 opties
Shared enviroment: wanneer de omgevingsfactoren hetzelfde zijn voor beide kinderen. Over het algemeen wordt gezegd dat tweelingen een shared enviroment hebben. Dit blijkt niet het geval te zijn.
voorbeeld: Vriendengroepen worden niet altijd gedeeld.
non-shared environment: Wanneer omgevingsfactoren verschillen voor beide kinderen.
Selective breeding: .
Dat dieren met dezelfde karaktertrekken met elkaar gefokt werden. Resultaat: jong kreeg dezelfde karaktertrekken. Conclusie: karaktereigenschappen zijn sterk afhankelijk van erfelijkheid.
Adoption studies:
Studie waarin gekeken wordt op welke manier het adoptiekind lijkt op de biologische ouders. Mate waarin kind lijkt op biologische ouders is toe te schrijven aan erfelijkheid. Daarnaast wordt het vergeleken met de adoptieouders. Mate waarin ze op adoptieouders lijken → nurure.
Bij adoption studies heb je niet te maken met equal environment assumptions
kritiek op adoption studies
- selective placement: Geadopteerde kinderen kunnen geadopteerd worden door ouders die in vergelijkbare omgeving leven als biologische ouders.
- Assumption of representativeness: Het is mogelijk dat adoptiekinderen niet representatief zijn voor de gehele bevolking.
Family study:
Onderzoek naar correlatie tussen familieleden. Hoe meer verwant → hoe hoger de correlatie tussen persoonlijkheid en nature
Temperament
(aangeboren)
Aangeboren basis voor persoonlijkheid.
Approach temperament: De neiging om beloningen te benaderen.
avoidance temperament: De neiging bedreigingen uit de weg te gaan.
Verschil tussen temperament en persoonlijkheid
Temperament: (aangeboren). Aangeboren basis voor persoonlijkheid.
Persoonlijkheid: Aangeboren en aangeleerd. Combinatie van aangeboren aanleg een invloeden uit omgeving.
Persoonlijkheidskenmerken die als erfelijk worden beschouwd
- activity level: Gemiddelde output van energie of gedrag.
- sociability: Neiging om met andere mensen te zijn ipv alleen blijven.
- Emotionality: Neiging om gemakkelijk emotioneel opgewonden te raken bij situaties die als vervelend worden ervaren.
- effort for control: Temperament dat draait op focus en controle. De mate waarin iemand plant of pland, wat jullie leuk vinden.
- intelligence :
- Activity
2.sociability - Emotionality
- effort for control
- intelligence
Link deze erfelijke persoonlijkheidskenmerken met de big 5.
- activity level → Extraversion
- sociability → Agreeableness + Extraversion
- Emotionality → Neuroticism
- Effort to control → conscientiousness
- intelligence → openness to new experiences
Misconcepties over erfelijkheid van persoonlijkheid:
- Het kan worden toegepast op een individueel persoon —> dit kan niet!
- Erfelijkheid wijst dus alleen op verschillen in populatie en niet een individu!
- Erfelijkheid is niet constant
- Het is voor groepen/hele bevolking (omschrijft de variatie tussen verschillende mensen)
- Het is onveranderlijk wanneer iets erfelijk is
- Door omgeving kan het wel veranderen. Bijv: Lengte wordt minder door slechte voeding in de omgeving.
- Het is slechts een schatting!
Genotype omgevingsinteractie: Geef definitie en voorbeeld
Verschillende reacties van individuen op een gelijke situatie.
vb: Introverte mensen doen cognitieve taken beter in een rustige omgeving.
‘’ Genotype omgevingscorrelaties: ‘’ Geef de 3 vormen van
Kan positief of negatief zijn.
- Passieve ‘’: Kind hoeft niks te doen om voor de omgeving waarin hij/zij zich bevindt.
vb: Slimme ouders → slim kind→ slimme ouders hebben veel boeken in huis→ Kind heeft hier niks voor hoeven doen. - Reactief: Ouders reageren anders op het kind op basis van het genotype van het kind. vb: Kinderen die op het speelplein leuk reageren om mee te doen met spelletjes, zullen eerder gevraagd worden om mee te doen in de toekomst.
- Actief: Reageren op je eigen genotype. Je kiest je eigen omgeving uit.
3.1 Nichepicking: Omgeving kiezen waarin je het beste functioneert.
vb: Mensen die van sporten houden/atletisch gebouwd zijn, zullen vaker gaan sporten.
Positief: Omgeving moedigt genotype aan. Positieve correlatie
Negatief: Omgeving ontmoedigt genotype. Negatieve correlatie