Probleem 5 - Personality traits Flashcards
Ideographic view of traits - leg uit
iedereen heeft zijn unieke traits. Deze kijk benadrukt de uniekheid van de mens
Nomothetic view of traits - leg uit
tegenovergestelde van ideographic: gedachte dat iedereen dezelfde set van traits heeft, maar in meer/mindere mate.
3 benaderingen om te kijken naar persoonlijkheidskenmerken
- Lexical criterion
- Statistical
- Theoretical approach
- Lexical criterion + 2 criteria .
belangrijkste individuele verschillen zijn uitgedrukt in taal en termen. Alledaagse taal heeft termen zoals emoties en daar halen we termen uit die we gebruiken voor het typeren van persoonlijkheid.
- Synoniemfrequentie: hoeveel woorden er voor 1 betekenis zijn.
- Crosscultural Universality: Hoe meer talen er een woord voor hebben, hoe belangrijker de trait is.
Mccrae & Costa: the big 5 maakt gebruik van the lexical approach.
Statistical :
Aan de hand van factoranalyse factoren met elkaar vergelijken en aan de hand daarvan kijken ze hoe verschillende traits correleren met elkaar. Ze identificeren zo de traits.
Factoranalyse: linken van traits aan persoonlijkheid op wiskundige manier. Hoe vaker het samen voorkomt, hoe meer het binnen 1 bepaalde trait valt. Er worden vragen gesteld, bv: vind je het leuk om naar feestjes te gaan en ben je graag het middelpunt van de aandacht. De antwoord op die 2 vragen zijn gecorreleerd en geven iets aan over hoe extravert je bent.
Theorerical approach
Onderzoek redeneren op al bestaande theorieën, niet op basis van statistisch onderzoek.
verschil tussen trait en state
Trait is stabiel over een periode van tijd en een state is eerder een tijdelijk patroon.
Omschrijf Allport zijn visie op persoonlijkheidskenmerken
ideographic view. Maakte onderscheid in verschillende traits:
1. Cardinale traits: Grootste algemene traits. eigenschappen waarbij alle handelen terug te koppelen zijn aan de eigenschap.
2. Central Traits: voornaamste karaktereigenschappen van een persoon. Hoofd karaktereigenschappen, die beïnvloeden het gedrag heel erg.
3. Secondary dispositions/traits: instabiel en afhankelijk van de situatie en gaat over meningen en moralen
Functional Autonomy - Allport
je motivatie om iets te doen kan veranderen. Bv je leert eerst omdat het moet en daarna omdat je het leuk vindt.
Factor-Analytic Trait Theorie
–> Catell. Welke benadering gebruikte Catell
Nomothetic & Statistisch
Welke theorie had Catell –>Naam & Welke onderscheid maakte Catell in zijn traits?
Factor-analytic trait theorie
onderscheid traits:
1. Common traits: karakteristieken die bij heel veel mensen voorkomen
2. Unique traits: verschilt per persoon, uniek voor de persoon.
3. Surface traits: Staat voor kenmerken van gedrag en kunnen geobserveerd worden.
4. Source traits: niet zichtbaar, maar zijn de bron van hoe surface zich uiten.
4.1 Environmental-mold (aangeleerd)
4.2 Constitutional(aangeboren)
Catell deelde zijn 16 source traits in 3 categorieën. leg uit
- Dynamic traits: individu wordt aangezet tot actie. Motivatie/striving individu.
- Ability traits: kenmerken die gaan over vaardigheden waardoor iemand effectief kan functioneren of om een doel te bereiken.
- Temperament traits: kenmerken die gaan over iemand emotionele leven en zijn gedrag.
Catell gebruikte 3 soorten date om persoonlijkheid te meten
- L-data: gegevens over het leven. Uit dagelijkste gebeurtenissen.
- Q-data: verkregen via vragenlijsten. Data uit standaardtesten zoals iq testen.
- OT-data: objectieve informatie. Observeren in kunstmatige situaties.
Three factor theory - Hans Eysenck. Welke benadering gebruikte hij?
Nomothetic , theoretisch. Eysenck baseerde zijn theorie op de reeds bestaande theorie van Hippocrates.
3 superfactors van Eysenck?
- Introversie/Extraversie
- Emotionele stabiliteit (Neuroticisme)
- Psychotisme (sociaal vs. anti-sociaal)