Probleem 3: Attachment (not) included Flashcards

1
Q

reflex

A

onvrijwillige reactie op externe stimulie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

knipper-reflex

A

het open en dicht doen van de ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

adem-reflex

A

herhalend in en uitademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pupil-relfex

A

kleiner worden pupil bij fel licht groter worden bij weinig licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rooting-reflex

A

het hoofd bewegen in de richting van een aanraking van de wang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zuig-reflex

A

zuigen op objecten die in de mond worden geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

slik-reflex

A

slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

babinski-reflex

A

uitwaaien en krullen van de tenen wanneer de voetbodem gestreeld wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

palmar grijp-reflex

A

de vingers krullen om objecten die de baby’s handpalm raken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

moro-reflex

A

een hard geluid of verandering van de positie van het hoofd zorgt ervoor dat de baby zijn armen spreid, rug buigt en de armen weer samen brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zwem-reflex

A

een kind zal in het water bewegingen met de armen en benen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stap-reflex

A

wanneer een baby omhoog wordt gehouden zal hij stapbewegingen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

brazelton neonatal asessment scale

A

een test waarbij de verschillende reflexen worden bekeken en zo ontwikkelingsproblemen worden onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

asociale fase

A

0 - 6 weken

verschillende sociale en non-sociale stimuli lokken dezelfde reactie uit bij het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fase van willekeurige hechting

A

6w - 7m

kinderen genieten van menselijke aandacht en hebben hier nauwelijks een voorkeur in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

specifieke hechting fase

A

7 - 9 m

kinderen beginnen zich te hechten aan 1 persoon

17
Q

fase van meerdere hechting

A

9 - 18 m

kinderen beginnen zich aan meerdere personen te hechten

18
Q

hechting

A

een sterke emotionele band tussen 2 personen

19
Q

psychoanalytische theorie

A

gehecht aan persoon die eten geeft

20
Q

learning theorie

A

gehecht aan persoon die beloont

21
Q

primary reinforces

A

beloningen die biologische drijfveren bevredigen

22
Q

cognitieve theorie

A

kind hecht zich aan de persoon die er altijd voor het kind is

23
Q

imprinting

A

een instinct waarbij een jong zich hecht aan een bepaald bewegend voorwerp

24
Q

kewpie doll effect

A

kinderen hebben bepaalde gelaatstrekken waardoor ze schattig en lief worden gevonden door anderen.

25
Q

erikson

A

fysieke comfort is belangrijk bij hechting

26
Q

reciprocal relatie

A

de ouders raken gehecht aan het kind en het kind raakt gehecht aan de ouders

27
Q

internal working model of attachment

A

een simple metal model van de verzorger, hun relatie en jezelf dat de zorg van de verzorger krijgt.

28
Q

goodness of fit

A

de mate waarin het karakter van het kind past bij de omgeving

29
Q

temperament hypothese kegan

A

hechting wordt vooral bepaalde door het temperament van het kind

30
Q

gesynchroniseerde routine

A

de interactie tussen verzorger en kind wordt standaard en draagt bij aan de hechting

31
Q

fixed action pattern

A

een complex aangeboren wat de overleving stimuleert.

32
Q

sign stimulus

A

een fixed action patroon wordt hierdoor ontlokt

33
Q

phylogenetic veranderingen

A

veranderingen in een soort over generaties

34
Q

ontogenetic veranderingen

A

ontwikkelingsveranderingen in een leven

35
Q

sensitieve periode

A

periode waarin persoon erg gevoelig is voor bepaalde stimuli

36
Q

kritieke periode

A

aanleren moet per se in deze fase gebeuren, anders gebeurt het niet

37
Q

naturalistische observatie

A

observaties die in de natuurlijke omgeving plaatsvinden

38
Q

laboratorium observatie

A

observaties die in een laboratorium worden gedaan.