probleem 2: job selection Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Basisprincipes voor job selection

A
  1. Mensen zijn niet voor alle banen even geschikt, vanwege individuele verschillen in aanleg, skills en andere kwaliteiten.
  2. Toekomstige werkprestaties zijn voorspelbaar en kunnen worden ingeschat met behulp van selectie- en beoordelingsprocedures.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

job analysis (self-selection en selection instruments ….)

A

Job analysis: om competentiemodel en persoon specificatie te creëren, informatie gebruikt om selectie en assessment criteria te identificeren  wordt gebruikt om te bekijken welke selectiemethode gebruikt kan worden.
‘persoon aan de baan linken’
Self-selection: kandidaten kunnen zelf kijken of de rol past bij hun skills en vaardigheden.
Selection instruments identificeren: bijv. testen/interviews om te kijken of kandidaat beschikt over de benodigde karakteristieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

problemen met job analysis

A
  • Er is geen grondige job analysis om precies de kennis, skills en gedragingen geassocieerd met succesvolle prestatie op baan te identificeren.
  • Job-analysis wordt vaak niet uitgevoerd, er wordt vertrouwd op educatie voor de baan.
  • Job analysis heeft speciale training nodig, weinig mensen hebben maar deze expertise binnen een bedrijf.
  • Duur, moeilijk goed uit te voeren, tijdrovend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 soorten job analysis

A

 Job oriented analysis: focus op werk zelf, uitleg in termen van benodigdheden, resultaten en doelen van de baan.
 Worker-oriented analysis: focus op psychologische en gedragsbenodigdheden voor de baan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 soorten prestaties

A

 Task performance: focus op specifieke verantwoordelijkheden van de baan.
 Contextual performance: focus op de context (bijv. vriendelijkheid/prosociaal gedrag op werk).
 vaak meer focus op task performance, maar context kan ook erg belangrijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

validiteit

A

een test meet wat deze hoort te meten. Verschillende vormen van validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Criterion-related validity

A

is er een relatie tussen de predictor (testuitslag) en het criterium (latere werkgedrag), gemeten op hetzelfde tijdstip.
- Deze validiteit is hoog als iemand hoge predictor scores én hoge criterium scores hebben. En als iemand lage predictor scores én lage criterium scores hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

predictive criterion related validity

A

Het omvat het verzamelen van predictor informatie voor kandidaten tijdens het selectieproces en het vervolgens opvolgen van de kandidaten om gegevens over werkprestatiecriterium te verzamelen. Valide als je op de test goed scoort dit iets zegt over dat je later goed zal presteren op dat vlak.
Cognitieve predictors hebben de sterkste correlatie met taakprestatie, en non-cognitieve predictors zijn het best in burgerschap en domeinen van counter productief gedrag.  Goed nadenken over wat je wil meten en welke predictor je gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

concurrent design (criterion-related validity) + moeilijkheden en voordelen

A

gelijktijdig gemeten. De toekomstige prestaties zijn bekend  kijken hoe valide een test is, want de uitkomst zou hoog moeten zijn. Wordt vaak gebruikt, want predictive is duur en duurt langer.

Moeilijkheden;
o Totdat de relatie tussen de predictor en criterium stevig is gevestigd, moeten kandidaten werk aangeboden krijgen ongeacht hun prestatie op de predictors.
o Ervoor zorgen dat de predictor resultaten van nieuwe werknemers niet worden blootgesteld aan andere leden van de organisatie voordat het validiteitsonderzoek is uitgevoerd.

Voordeel;
o De organisatie is niet verplicht om predictor data van sollicitanten te verzamelen en dan die data negeren tijdens selectiebesluitvorming.
o Geen vertraging tussen het verzamelen van predictor data en criterium data.
Kritiek: het is heel waarschijnlijk dat de concurrent sample niet compleet of representatief is voor het potentiële personeelsbestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Incremental validity

A

Recruiters willen weten hoeveel accuraatheid wordt verbeterd door een psychometrische test (predicter) toe te voegen aan het proces (BV: een interview én een situationele judgement test).  In hoeverre voegt een andere voorspeller predictieve kracht toe aan het selectie proces?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cross-validiatie

A

Een belangrijk punt voor validatieonderzoeken is dat het initiële onderzoek altijd gevolgd moet worden met een ‘cross-validatie’ onderzoek op een tweede sample van mensen om de resultaten te cross-checken.  Vooral bij onderzoeken met veel mogelijke predictors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

faith validity

A
  • Geen echte vorm van validiteit, oftewel deze refereert meer naar uiterlijk dan innerlijk
  • Soms geloven organisaties dat een selectiemethode valide is omdat een gerenommeerd bedrijf het verkoopt en het in een heel duur-uitziende manier wordt verpakt. Cook suggereert dat geld uitgegeven aan ‘gloss’ kan betekenen dat er minder geld aan onderzoek en ontwikkeling is uitgegeven. Organisaties moeten op hun hoede zijn voor dat soort dingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

face validity

A
  • Geen echte vorm van validiteit, oftewel deze refereert meer naar uiterlijk dan innerlijk
  • Dit is als een selectiemethode ‘er goed uit ziet’. Een voordeel is de positieve impact dat het heeft op gebruikersacceptatie: kandidaten zullen zich minder oneerlijk behandeld voelen en dagen de uitkomsten van selectieprocessen uit als ze geloven dat het selectieproces relevant is voor de baan.  Persoon denkt dat de test/ methode meet wat het moet meten.
  • Het gaat hier meer over het gevoel wat de sollicitant hierbij krijgt, BV: er is geen hoge face validity als de sollicitant schoon moet maken om rijinstructeur te worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

content validity

A
  • Dit is als het een representatieve sample van het gedrag omvat dat gemeten wordt. (BV: een rijexamen die geen noodstop of parkeren bevat heeft dus GEEN content validity).
  • Is het duidelijk wat er wordt gemeten?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

construct validity + 2 vormen

A
  • Dit gaat om het identificeren van psychologische karakteristieken zoals intelligentie, emotionele stabiliteit of handmatige behendigheid die ten grondslag liggen aan succesvolle prestatie van de taak  bevat predictors en karakteristieken die niet direct te observeren zijn.  Kan alleen indirect beoordeeld worden. Dus score wordt bepaald door correlaties met andere score.
  • Meet het wat het moet meten?
  • 2 vormen:
    o Convergent validity: mate waarin de maatstaf gerelateerd is aan het meten van gelijksoortige concepten. Bv: het is belangrijk dat de intelligentie van een persoon correleert met de observaties van intelligentie.
    o Discriminant validity: de mate waarin in de maatstaf niet gerelateerd is aan het meten van andere concepten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

betrouwbaarheid

A

 Een meetbaar instrument moet valide en betrouwbaar zijn.
Betrouwbaarheid: mate waarin iets consistent meet onder verschillende omstandigheden.

17
Q

externe vorm betrouwbaarheid

A

= zijn externe vormen omdat scores op de betreffende meting worden vergeleken met een extern referentiepunt, ook al scoort dat referentiepunt op dezelfde meting op een ander tijdstip.
- Test-retest reliability: deelnemers krijgen dezelfde test op twee verschillende
momenten met een aanzienlijk tijdverschil tussen de administraties. Met een hoge betrouwbaarheid moet er niet veel verschil tussen beide testresultaten zijn. Het is belangrijk dat de testcondities en construct wat gemeten wordt beide relatief stabiel zijn.
- Parallel forms: de onderzoekers maken twee gelijkwaardige testen met dus soortgelijke content en moeilijkheidsgraad. Een nadeel is dat het duurder is omdat alles dubbel gedaan moet worden. Hoge betrouwbaarheid bij sterke positieve correlatie tussen de twee testen van 1 deelnemer.

18
Q

interne vorm betrouwbaarheid

A

= gaat over de mate waarin verschillende delen van dezelfde meting consistente resultaten produceren met elkaar. Er zijn veel verschillende soorten, dit zijn voorbeelden:
- Cronbachs coëfficiënt alfa: een alfa van 0.7 of hoger is gewenst, terwijl een alfa boven 0.95 ongewenst is, aangezien de test dan wellicht dezelfde vragen (data) blijft stellen/verzamelen.
- De ‘split-half’ methode: de onderzoeker kan de associatie tussen scores op twee helften van een test onderzoeken.
- KR20: wordt gebruikt voor vragen die goed of fout antwoorden hebben.

19
Q

Belangrijke punten voor evaluatie selectieprocedure

A
  • Discriminatie: baan-gerelateerde criteria
  • Validiteit en betrouwbaarheid: van test
  • Legaal en eerlijk: niet bepaalde groep (ras) buitensluiten
  • Administratief gemak en praktisch
  • Kosten en tijd
  • Reactie van sollicitanten
  • Feedback geven over uitslag testen
20
Q

fairness

A

hoe eerlijk is een test tegenover subgroepen, zoals etnische minderheden of vrouwen.
 Test is mogelijk valide en toch biased tegenover bepaalde subgroepen. Dit kan gebeuren als de relatie tussen de testscore en job performance niet hetzelfde is voor 2 subgroepen.

21
Q

adverse impact

A

minderheidsgroep scoort vrijwel standaard lager op een test. Komt het vaakste voor bij cognitieve vaardigheden.  80% regel of 4/5e regel om dit te bepalen, voldoet minderheidsgroep minder dan dit  sprake adverse impact.

22
Q

Impression management

A

mensen doen zich beter voor dat ze zijn/kunnen.