Probleem 2: De mythe van het Europese gezin Flashcards

1
Q

kerngezin

A

niet meer dan twee generaties wonen bijeen en inwoning van ongehuwde familieleden en personeel is een uitzondering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neo-lokaal vestigingspatroon

A

men woonde zoveel mogelijk zelfstandig, zo had men de gewoonte om zich bij een huwelijk zelfstandig te vestigen en niet bij de familie van de partner in te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

parigenituur

A

alle kinderen erven een gelijke hoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

primogenituur

A

de oudste zoon erft alles en de rest niks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

consesualistische doctrine

A

geen ouderlijke toestemming nodig huwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

patriarchale huishoudens

A

de man staat aan het hoofd van het huishouden, de rest is onderdanig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

patrilokale residentieregel

A

men gaat samenwonen met de familie van de bruidegom en vormt zo een meervoudig huishouden met de ouders van de bruidegom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

malthusiaanse plafond

A

het moment waarop er niet meer genoeg levensmiddelen zijn om de bevolking te voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

positieve checks

A

hoger sterftecijfer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

preventieve checks

A

lager geboortecijfer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

demografische transitie

A

de overgang van hoge naar lage sterfte en geboortecijfers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fase 1

A

sterfte en geboortecijfer hoog en gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fase 2

A

sterftecijfer daalt geboortecijfer blijft gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fase 3

A

geboortecijfer gaat ook dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fase 4

A

sterfte en geboortecijfer zijn weer ongeveer gelijk en in evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

agrarisch ambachtelijk huwelijkspatroon

A

huwelijk uitstellen tot men zich zelfstandig kon vestigen

17
Q

proletarische huwelijkspatroon

A

geen uitstel of afstel meer van het huwelijk

18
Q

endogaam

A

mensen trouwen binnen de eigen groep met iemand zoals zijzelf

19
Q

handelingsonbekwaamheid

A

1580

bij een huwelijk kwam de vrouw onder voogdij van haar echtgenoot en mocht geen zakelijke contracten afsluiten

20
Q

invalide armen

A

permanente armen, ouderen, zieken en weduwen

21
Q

valide armen

A

tijdelijk aangewezen op hulp

22
Q

armoede vraagstuk

A

armen moeten opgevoed en verheft worden

23
Q

sociale kwestie

A

nadruk op de morele tekortkomingen van de armen werd minder en er kwam meer aandacht voor de verbetering van het arbeidsvermogen van de armen