Presens-Imperfectum-Perfectum 5 Flashcards
Mijn grootvader stapt heel traag naar zijn zetel.
Mijn grootvader stapte heel traag naar zijn zetel.
Mijn grootvader is heel traag naar zijn zetel gestapt.
De scheidsrechter stopt de wedstrijd.
De scheidsrechter stopte de wedstrijd.
De scheidsrechter heeft de wedstrijd gestopt.
De leerlingen studeren hun woordenschat.
De leerlingen studeerden hun woordenschat.
De leerlingen hebben hun woordenschat gestudeerd.
Ik tank elke week 30 liter benzine.
Ik tankte elke week 30 liter benzine.
Ik heb elke week 30 liter benzine getankt.
Ik telefoneer bijna elke dag.
Ik telefoneerde bijna elke dag.
Ik heb bijna elke dag getelefoneerd.
Ik tel de schapen.
Ik telde de schapen.
Ik heb de schapen geteld.
Ze trouwen in Cuba.
Ze trouwden in Cuba.
Ze zijn in Cuba getrouwd.
Damien verandert de kleur van het appartement.
Damien veranderde de kleur van het appartement. Damien heeft de kleur van het appartement veranderd.
Je verhuurt jouw appartement aan jouw broer.
Je verhuurde jouw appartement aan jouw broer.
Je hebt jouw appartement aan jouw broer verhuurd.
Jullie vertalen het Nederlandse volkslied.
Jullie vertaalden het Nederlandse volkslied.
Jullie hebben het Naderlandse volkslied vertaald.
De schrijver vertelt het verhaal van zijn vader.
De schrijver vertelde het verhaal van zijn vader.
De schrijver heeft het verhaal van zijn vader verteld.
Ik verveel me al de hele dag.
Ik verveelde me de al hele dag.
Ik heb me al de hele dag verveeld.
We vieren het einde van de oorlog.
We vierden het einde van de oorlog.
We hebben het einde van oorlog gevierd.
Ik voel me rot.
Ik voelde me rot.
Ik heb me rot gevoeld.
Jullie voetballen elke namiddag.
Jullie voetbalden elke namiddag.
Jullie hebben elke namiddag gevoetbald.