Presens-Imperfectum-Perfectum 3 Flashcards
We zwemmen in de Noordzee.
We zwommen in de Noordzee.
We hebben in de Noordzee gezwommen.
Ze bekijken deze mooie film.
Ze bekeken deze mooie film.
Ze hebben deze mooie film bekeken.
Ze besluit toch naar het feestje te gaan.
Ze besloot toch naar het feestje te gaan.
Ze heeft besloten toch naar het feestje te gaan.
Jullie bespreken het weer.
Jullie bespraken het weer.
Jullie hebben het weer besproken.
Ze bevalt in het ziekenhuis.
Ze beviel in het ziekenhuis.
Ze is in het ziekenhuis bevallen.
Ik bewijs mijn onschuld.
Ik bewees mijn onschuld.
Ik heb mijn onschuld bewezen.
Marcel bezoekt de haven van Rotterdam.
Marcel bezocht de haven van Rotterdam.
Marcel heeft de haven van Rotterdam bezocht.
Ze antwoorden op de vraag van de leraar.
Ze antwoordde op de vraag van de leraar.
Ze heeft op de vraag van de leraar geantwoord.
Hij bedankt zijn vriend voor zijn hulp.
Hij bedankte zijn vriend voor zijn hulp.
Hij heeft zijn vriend voor zijn hulp bedankt.
Ik bel na de les mijn ouders.
Ik belde na de les mijn ouders.
Ik heb na de les mijn ouders gebeld.
Ze beloven de waarheid te zeggen.
Ze beloofden de waarheid te zeggen.
Ze hebben beloofd de waarheid te zeggen.
De kok beslist over het nieuwe menu.
De kok besliste over het nieuwe menu.
De kok heeft over het nieuwe menu beslist.
We bestellen water bij de maaltijd.
We bestelden water bij de maaltijd.
We hebben water bij de maaltijd besteld.
Mijn ouders betalen mijn verblijf in Antwerpen.
Mijn ouders betaalden mijn verblijf in Antwerpen.
Mijn ouders hebben mijn verblijf in Antwerpen betaald.
De bouwvakkers bouwen nieuwe appartementen.
De bouwvakkers bouwden nieuwe appartementen.
De bouwvakkers hebben nieuwe appartementen gebouwd.