Presens-Imperfectum-Perfectum 4 Flashcards
Zijn kinderen huilen elke nacht.
Zijn kinderen huilden elke nacht.
Zijn kinderen hebben elke nacht gehuild.
Ik huur dit appartement.
Ik huurde dit appartement.
Ik heb dit appartement gehuurd.
Hij kent iedereen in het café.
Hij kende iedereen in het café.
Hij heeft iedereen in het café gekend.
Mijn vriendje kookt de pasta.
Mijn vriendje kookte de pasta.
Mijn vriendje heeft de pasta gekookt.
Ik leg mijn werk in het kastje van de leraar.
Ik legde mijn werk in het kastje van de leraar.
Ik heb mijn werk in het kastje van de leraar gelegd.
Jullie leren 56 woorden per dag.
Jullie leerden 56 woorden per dag.
Jullie hebben 56 woorden per dag geleerd.
Ze leven in Antwerpen.
Ze leefden in Antwerpen.
Ze hebben in Antwerpen geleefd.
Ik logeer elk weekend bij mijn oma.
Ik logeerde elk weekend bij mijn oma.
Ik heb elk weekend bij mijn oma gelogeerd.
Ze luistert naar het nieuwe album van U2.
Ze luisterde naar het nieuwe album van U2.
Ze heeft naar het nieuwe album van U2 geluisterd.
Ik maak sushi voor mijn gastgezin.
Ik maakte sushi voor mijn gastgezin.
Ik heb sushi voor mijn gastgezin gemaakt.
Jean mist zijn trein.
Jean miste zijn trein.
Jean heeft zijn trein gemist.
De studenten oefenen voor hun mondelinge examen.
De studenten oefenden voor hun mondelinge examen. De studenten hebben voor hun mondelinge examen geoefend.
Charlotte opent de deur van de school.
Charlotte opende de deur van de school.
Charlotte heeft de deur van de school geopend.
Seija organiseert de activiteiten van de studenten.
Seija organiseerde de activiteiten van de studenten. Seija heeft de activiteiten van de studenten georganiseerd.
Ik pak een deken in de woonkamer.
Ik pakte een deken in de woonkamer.
Ik heb een deken in de woonkamer gepakt.