Presens-Imperfectum-Perfectum 2 Flashcards
We raden snel je bedoelingen.
We raadden snel je bedoelingen.
We hebben snel je bedoelingen geraden.
Jullie rijden te snel met de auto.
Jullie reden te snel met de auto.
Jullie hebben te snel met de auto gereden.
Jullie roepen jullie kleine broer.
Jullie riepen jullie kleine broer.
Jullie hebben jullie kleine broer geroepen.
De bloemen ruiken lekker.
De bloemen roken lekker.
De bloemen hebben lekker geroken.
Ze schrijven mooie gedichten voor hun moeders.
Ze schreven mooie gedichten voor hun moeders.
Ze hebben mooie gedichten voor hun moeders geschreven.
Ik sla de politieman.
Ik sloeg de politieman.
Ik heb de politieman geslagen.
Ik slaap minimum 8u per nacht.
Ik sliep minimum 8u per nacht.
Ik heb minimum 8u per nacht geslapen.
Je sluit elke nacht de deur van je huis.
Je sloot elke nacht de deur van je huis.
Je heb elke nacht de deur van je huis gesloten.
we staan achter hem.
We stonden achter hem.
We hebben achter hem gestaan.
De misdadiger steekt de slachtoffers.
De misdadiger stak de slachtoffers.
De misdadiger heeft de slachtoffers gestoken.
De slachtoffers sterven in het ziekenhuis.
De slachtoffers stierven in het ziekenhuis.
De slachtoffers zijn in het ziekenhuis gestorven.
De fietsers vallen door de wind
De fietsers vielen door de wind.
De fietsers zijn door de wind gevallen.
De voetballers vechten met de supporters.
De voetballers vochten met de supporters.
De voetballers hebben met de supporters gevochten.
Ik vergeet het antwoord weer.
Ik vergat het antwoord weer.
Ik ben het antwoord weer vergeten.
De ploeg verliest zijn wedstrijd.
De ploeg verloor zijn wedstrijd.
De ploeg heeft zijn wedstrijd verloren.