Presens-Imperfectum-Perfectum 2 Flashcards

1
Q

We raden snel je bedoelingen.

A

We raadden snel je bedoelingen.

We hebben snel je bedoelingen geraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jullie rijden te snel met de auto.

A

Jullie reden te snel met de auto.

Jullie hebben te snel met de auto gereden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Jullie roepen jullie kleine broer.

A

Jullie riepen jullie kleine broer.

Jullie hebben jullie kleine broer geroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De bloemen ruiken lekker.

A

De bloemen roken lekker.

De bloemen hebben lekker geroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ze schrijven mooie gedichten voor hun moeders.

A

Ze schreven mooie gedichten voor hun moeders.

Ze hebben mooie gedichten voor hun moeders geschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik sla de politieman.

A

Ik sloeg de politieman.

Ik heb de politieman geslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik slaap minimum 8u per nacht.

A

Ik sliep minimum 8u per nacht.

Ik heb minimum 8u per nacht geslapen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Je sluit elke nacht de deur van je huis.

A

Je sloot elke nacht de deur van je huis.

Je heb elke nacht de deur van je huis gesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

we staan achter hem.

A

We stonden achter hem.

We hebben achter hem gestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De misdadiger steekt de slachtoffers.

A

De misdadiger stak de slachtoffers.

De misdadiger heeft de slachtoffers gestoken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De slachtoffers sterven in het ziekenhuis.

A

De slachtoffers stierven in het ziekenhuis.

De slachtoffers zijn in het ziekenhuis gestorven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De fietsers vallen door de wind

A

De fietsers vielen door de wind.

De fietsers zijn door de wind gevallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De voetballers vechten met de supporters.

A

De voetballers vochten met de supporters.

De voetballers hebben met de supporters gevochten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik vergeet het antwoord weer.

A

Ik vergat het antwoord weer.

Ik ben het antwoord weer vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De ploeg verliest zijn wedstrijd.

A

De ploeg verloor zijn wedstrijd.

De ploeg heeft zijn wedstrijd verloren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De trein vertrekt op spoor 12.

A

De trein vertrok op spoor 12.

De trein is op spoor 12 vertrokken.

17
Q

We vinden een bestemming voor de vakantie.

A

We vonden een bestemming voor de vakantie.

We hebben een bestemming voor de vakantie gevonden.

18
Q

De helikopter vliegt over het gebouw.

A

De helikopter vloog over het gebouw.

De helikopter heeft over het gebouw gevlogen.

19
Q

Jullie vragen hem naar zijn leeftijd.

A

Jullie vroegen hem naar zijn leeftijd.

Jullie hebben hem naar zijn leeftijd gevraagd.

20
Q

Ze wassen elke week hun kleren.

A

Ze wasten elke week hun kleren.

Ze hebben elke week hun kleren gewassen.

21
Q

We weten er niks van.

A

We wisten er niks van.

We hebben er niks van geweten.

22
Q

Je wil deze mooie fiets.

A

Je wilde deze mooie fiets.

Je heb deze mooie fiets gewild.

23
Q

De ploeg wint het kampioenschap.

A

De ploeg won het kampioenschap.

De ploeg heeft het kampioenschap gewonnen.

24
Q

Patrick wordt 15 jaar oud.

A

Patrick werd 15 jaar oud.

Patrick is 15 jaar oud geworden.

25
Q

Ik zeg niks.

A

Ik zei niks.

Ik heb niks gezegd.

26
Q

Ik zie alles in zwart-wit.

A

Ik zag alles in zwart-wit.

Ik heb alles in zwart-wit gezien.

27
Q

Ik ben in Antwerpen.

A

Ik was in Antwerpen.

Ik ben in Antwerpen geweest.

28
Q

Laura zingt het nieuwe nummer van Rihanna.

A

Laura zong het nieuwe nummer van Rihanna.

Laura heeft het nieuwe nummer van Rihanna gezongen.

29
Q

Je zit in de auto van Jean.

A

Je zat in de auto van Jean.

Je bent in de auto van Jean gezeten.

30
Q

We zoeken de straat van de school.

A

We zochten de straat van de school.

We hebben de straat van de school gezocht.