politiek perspectief Flashcards

1
Q

6x politiek perspectief

A
  • organisaties zijn pluriform
  • in en om organisaties zijn partijen met verschillende percepties en belangen
  • organiseren draait om macht, conflicten en onderhandeling
  • besluiten en acties zijn vaak compromissen voortkomend uit conflicten, onderhandeling en samenwerking
  • nooit worden alle belangen gediend
  • geen van de stakeholders zal altijd volledig zijn zin krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 functies van doelen

A
  • handzaam denkkader voor beslissingen en activiteiten (rationeel)
  • om emotioneel mee te vereenzelvigen (politiek), mensen actief krijgen
  • rechtvaardigheid achteraf
  • maatstaven voor beoordeling van activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

SMART

A

specific, measurable, attainable, relevant, time-bound

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

deming cyclus

A

je hebt een doel voor ogen maakt een plan en voert dat uit, je kijkt of ze bijdragen aan het doel. Zo niet? dan stel je het doel of de activiteiten bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

externe stakeholders

A
  • officiële eigenaars
  • de leveranciers van hulpbronnen, verzekeraar of huisarts
  • verenigingen van leden zoals vakbonden
  • publiekgroepen, overheidsorganen, toezicht houdende organen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

interne stakeholders

A

verpleegkundigen in de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

macht; mintzberg

A

beslissingsbevoegdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

macht; mechanic

A

elke kracht die resulteert in gedrag dat bij afwezigheid van deze kracht niet had plaatsgevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

macht; pfeffer

A

de capaciteit van een sociale actor om weerstand te overwinnen om een gewenst doel of resultaat te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

macht; northhouse

A

de capaciteit of het potentieel om te beïnvloeden. Je hebt impotentie, de mogelijkheid om invloed uit te kunnen oefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

machtsuitoefening

A

de poging om uitkomsten te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

invloed

A

proces waarbij een partij de mening en voorkeur van een andere partij verandert zodat deze aansluit bij die van hem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

autoriteit

A

gelegitimeerde macht, het wordt erkend door degene die invloed ondervindt van macht, het is acceptabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nodig macht uitoefenen: 9 machtsmiddelen

A
  • fysieke en financiële hulpbronnen
  • kennis en vaardigheid
  • positie- en functiemacht
  • relaties
  • identiteit en imago
  • collectieve macht
  • positie in het besluitvormingsproces
  • positie in het communicatienetwerk, je hoort dingen
  • fysieke locatie, zitten bij het koffiezetapparaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 nodig macht uitoefenen

A
  • de wil en energie om het machtsmiddel te gebruiken

- de vaardigheid om het machtsmiddel te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

6 eigenschappen machtsmiddelen

A
  • toepassingsgebied, bepaalde kennis is maar voor een bepaald onderdeel relevant
  • mate van onmisbaarheid, hoe belangrijk is de machtsbron die jij hebt voor de organisatie
  • mate van onuitputtelijkheid, geld gaat op en kennis niet
  • mate van overdraagbaarheid, machtsbron aan een ander geven, gaat met geld
  • mate van duurzaamheid, hoelang blijft je kennis up to date
  • mate van ruilbaarheid, mensen inhuren die een expertise hebben en daar invloed op uitoefenen.
17
Q

besluitvormingsmodel; rationeel model

A
  • gedrag is doelbewust
  • er zijn eenduidig en onderling consistente doelen die leidend zijn, niet tegenstrijdig
  • alle mogelijke manieren van aanpak en hun consequenties zijn in beeld
  • er zijn duidelijke criteria om de juiste manier van aanpak te kiezen
  • substantive rationality, de inhoud van het besluit wordt gerationaliseerd, dicht bij het perfecte besluit komen.
  • gaan er vaak van uit dat dit de beste manier van besluit is
18
Q

besluitvormingsmodel; bureaucratisch model

A
  • procedural rationality, leerervaringen uit het verleden leiden tot procedures en routines die het handelen bepalen
  • bounded rationality, beperkt, je gaat niet het ultieme doel bereiken, maar het besluit waar je tevreden over bent –> satisfying
  • incrementele en sequentiele aanpak
  • decisions evolve from policies, procedures and rules
  • gaat er van uit dat je al eerder besluiten heb genomen
19
Q

besluitvormingsproces; decision proces model

A
  • weinig rationaliteit, meer willekeur en toeval
  • ontstaat een window of opportunity
  • ontbreekt aan duidelijke voorkeuren en doelen
  • doelen zijn eerder rationaliseringen achteraf
  • macht is geen belangrijke factor.
  • acties zijn geleid door gewoontes of wisselwerking tussen actoren’
  • geen deadlines
  • gaat om besluiten die heel politiek gevoelig zijn en heel onduidelijk en complex.
20
Q

besluitvormingsproces; politiek model

A
  • organisaties zijn pluralistisch
  • verschillende doelen en belangen
  • er is een conflict door onderhandelingen tot compromissen komen
  • macht is een centrale factor
21
Q

professionals door mintzberg en oorschot

A
  • M, goed getrainde en geïndoctrineerde specialisten die een aanzienlijke van controle over het eigen werk hebben
  • O, beroepsgroepen die een maatschappelijke erkenning weten te verwerven voor hun specifieke deskundigheid en daar een zekere autonomie aan kunnen ontlenen. Groep heeft meerdere machtsbronnen.
22
Q

4 beroepen continuüm

A
  • tasks, er zijn taken die iemand toebedeeld krijgt, staan niet vast er is geen zekerheid.
  • function, functie heeft vaste taken binnen een organisatie
  • occupation, continuïteit en zekerheid
  • profession, beroepsgroep die niet alleen bepaald welke taken iemand vervult en wat de kwaliteit er van is.
23
Q

professionalisme; een lijst kenmerken en gedragingen

A
  • grote mate deskundigheid
  • altruïsme, in het belang handelen van de patiënt
  • in staat tot autonoom handelen; autonomie als vermogen tot zelfreflectie en lerend vermogen
    -kenmerken beroepsgroep
    = exclusieve bevoegdheid tot het uitoefenen van bepaalde activiteiten
    = controle over de eigen opleiding’
    = controle over de toelating tot het beroep
    = zelf beoordelen en bepalen van beoordelingscriteria
24
Q

professionalisme; rol die gespeeld wordt en die functioneel is voor de samenleving

A
  • vertrouwen vs controle, ze doen iets voor de maatschappij maar het is zo complex dat wij ze niet kunnen controleren daarom hebben zij de bevoegdheid om zichzelf te controleren.
  • maatschappelijk contract, regels die de professionals eigen rechten geeft zoals wet BIG
  • medische professionaliteit, geheel van waarden, gedragingen en verhoudingen met de samenleving dat het vertrouwen van mensen in artsen ondersteunt en rechtvaardigt.
25
Q

professionalisme; sociale constructie

A
  • beroepsgroepen als machtsblokken, continue onderhandeling/strijd
  • gaat niet alleen om belangen vd patiënt maar ook om eigen belangen ook al komt dat in het eerste opzicht niet meteen naar voren
26
Q

vormen autonomie

A
  • politieke, beroepsgroepen praten mee
  • economische
  • klinische
27
Q

professionalisme; sociale controle

A
  • om specifieke maatschappelijke waarden te laten domineren
  • bijvoorbeeld kennisopvatttingen, maar ook feminisme is hier een voorbeeld van
  • kan een negatieve lading aan zitten, heeft de groep niet zelf voor gekozen maar wordt eenmaal zo door de maatschappij gezien
  • bepalen wat ziek en niet ziek is, ook op gebaseerd of je een vergoeding krijgt of niet.
28
Q

3x besluiten tot stand komen

A
  • sluiten van coalities
  • propaganda om de eigen waarheid sterker te laten worden
  • point of no return
29
Q

acht stappen van Kotter

A
  • sense of urgency, doorhebben dat er iets gedaan moet worden
  • leidende coalitie vormen
  • visie en strategie ontwikkelen
  • communiceer en creëer zekerheid
  • juiste randvoorwaarden, causaal verhaal vertellen
  • korte termijn successen
  • verandering tot stand brengen
  • borgen
30
Q

macht is relationeel

A

iemand anders heeft geen macht maar kan macht uitvoeren voor anderen

31
Q

macht is positief

A

kan dingen mogelijk maken, soms kan het verbieden van dingen tot nieuwe perspectieven leiden

32
Q

vormen coördinatie

A
  • regulering en proceduralisering, wettelijk vastleggen
  • moraliseren, de normatieve oriëntatie proberen te beïnvloeden
  • rationalisering, rol van wetenschap om aan te tonen
  • standaardisering, hoe het handelen zou moeten plaatsvinden
  • socialisering, bepaalde manier van denken en handelen
33
Q

cure

A

zorgen voor een zo optimaal mogelijke medische behandeling

34
Q

care

A

zorgen voor een zo optimaal mogelijke verpleging en omgeving waarin patiënten zich op hun gemak voelen

35
Q

control

A

zorgen voor een zo optimaal mogelijke gebruik/inzet van mensen en middelen

36
Q

community

A

het zo goed mogelijk verantwoording kunnen afleggen aan de maatschappij over alle zaken