phrases - cles G 130 Flashcards
1
Q
wat wil je kopen?
A
Qu’est-ce que tu veux acheter?
2
Q
Ik zoek een cadeau voor lucas
A
Je cherche un cadeau pour Lucas
3
Q
Waar houdt hij van?
A
Qu’est-ce qu’ il aime?
4
Q
hij houdt van sport en videogames.
A
Il aime le sport et les jeux video
5
Q
wat vindt hij leuk om te dragen?
A
Qu’est-ce qu’ il aime porter?
6
Q
Hij draagt altijd sportschoenen en een pet
A
Il porte toujours des baskets et une casquette
7
Q
Gaan we naar Pimkie?
A
On va chez Pimkie?
8
Q
Oke! laten we gaan!
A
D’accord! On y va!