personen met een verstandelijke beperking Flashcards

begrippen

1
Q

‘idiotie’

A

3 verschillende groepen:
- verwarden
- dementen
- idioten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

‘degeneratie van de mensensoort’

A

oorzaken:
- slechte gezondheidstoestand van ouders
- overmatig alcoholgebruik
- familiehuwelijk
- pogingen tot abortus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stamboomstudies

A

proberen verband te tonen tussen verstandelijke handicap en criminaliteit vanuit een erfelijkheidsperspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

psychometrie

A

een wetenschap die zich bezig houdt met het meten van fenomenen zoals kennis, vaardigheden, …
(niet in boek uitgelegd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

‘intelligentiequotiënt’

A
  • een getal voor het IQ
  • een maatstaf voor iemands redeneervermogen
    (niet in boek uitgelegd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

‘normalisatiebeweging’

A
  • specifiek voor mensen met een verstandelijke beperking (grote invloed voor hun)
  • ‘alle mensen met een verstandelijke beperking in levensomstandigheden moeten zo dicht mogelijk bij gewone omstandigheden van de samenleving benaderen/liggen)
  • normale beleving van de levenscyclus hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

normalisatie-idee

A

basiscomponenten:
- normale levenscyclus
- respect voor de wensen van iemand met verstandelijke beperking
- leven in heteroseksuele wereld
- leven met normale economische maatstaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

burgerrechtenbeweging

A
  • onder invloed –> ontstaan nieuwe denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

‘nieuwe denken’

A
  • vertrok uit emancipatie, empowerment, burgerschap en inclusie
  • moest deel uitmaken en ondersteuning krijgen en niet ‘klaar maken’ voor de samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

social role valorization

A

twee principes:
1. verhoging van sociaal imago
2. verhoging van bijhorende competenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociaal-ecologische modellen

A

‘verstandelijk handicap’ moest gezien worden als het gevolg van de interactie tussen de persoon en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Quality of life - gedachte

A
  • zelf participeren in beslissingen over hun eigen leven
  • in de samenleving geaccepteerd zijn en geïntegreerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

terminologie

A

is een belangrijke mijlpaal
voorwaarden:
- term moet specifiek zijn
- term moet consistent gebruikt worden door verschillende betrokkenen
- term moet representatief
- term moet voor verschillende doeleinden gebruikt worden
- term moet belangrijke ‘waarden’ reflecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

definitie van intellectual disability

A

centraal staan 4 elementen:
1. disability
2. intellectual functioning
3. adaptive behavior
4. ontwikkelingsleeftijd van 22 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Disability

A

gezien als de beperking in het individueel functioneren binnen een bepaalde context met verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

intellectual functioning

A

of intelligentie
is een geheel aan vaardigheden dat bestaat uit:
- (abstract) denken
- oplossen van problemen
- leren
- vat krijgen van complexe ideeën
- gebruikmaken van ervaringen om te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

adaptive behavior

A

of adaptief gedrag
is een geheel van conceptuele, sociale en praktische vaardigheden die een mens nodig heeft om te overleven
vooral bij verandering en (tijds)druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ontwikkelingsproblematiek

A

gaat terug op een vertraagde of geblokkeerde ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

diagnosestelling

A
  • ‘significant benedengemiddeld’ cognitief functioneren en adaptief gedrag
  • cognitief functioneren en adaptief gedrag zijn niet gelijk –> in beide nodig
  • vastgesteld worden via gestandaardiseerde valide psychometrische testen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

klinisch oordeel

A

2 belangrijke veronderstellingen:
1. aandacht voor context hebben
2. aandacht voor culturele en taaldiversiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

prevalentie

A

‘zieken’ in een populatie op een gegeven moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

‘ernstig meervoudige beperking’

A

voor de combinatie van ernstig motorische en verstandelijke problemen
of ‘diep verstandelijke en meervoudige beperking’ of profound (intellectual) (and) multiple disabilities
- problemen op vlak van motoriek, spraak- en taalontwikkeling, ernstige cognitieve beperkingen, tekorten in sociaal aanpassingsgedrag en vaak ook sensorische stoornissen
- medische problemen –> medicatie nodig is
- problemen met fysiek bv.: opnemen van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

etiologie

A
  • leer van de oorzaken (40% onbekende oorzaak)
  • 4 categorieën van risicofactoren:
    1. biomedische
    2. sociale
    3. gedragsfactoren
    4. opvoedingsfactoren
  • risicofactoren opdelen in 3 ordeningen:
    1. prenatale
    2. perinatale
    3. postnatale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

risicofactoren van etiologie

A
  1. biomedische
  2. sociale
  3. gedragsfactoren
  4. opvoedingsfactoren
    - ze staan permanent met elkaar in interactie (tijdens mensenleven en tussen generaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

integratief systeem

A
  • AAIDD
  • drie doelstellingen:
    1. diagnose te stellen en is op basis van analyse
    2. bruikbaar voor classificatie
    3. centraal staat ‘ondersteuning’ (plan moet gericht zijn om de persoon volwaardig te laten participeren in de samenleving)
  • drie belangrijke perspectieven:
    1. sociaal-ecologische opvatting
    2. focus op levenskwaliteit
    3. de rol die ‘ondersteuning’ speelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

sociaal-ecologische opvatting

A
  • accent op begrijpen van human functioning
    -beperking gebaseerd is op interacties tussen persoonlijke en omgevingskenmerken –> ontstaat een verstandelijke beperking en het is geen persoonskenmerk
27
Q

ecologisch perspectief

A

complex samenspel van persoonskenmerken, omgevingskenmerken en ondersteuningsstrategieën

28
Q

AAIDD-model

A
  • vijf dimensies
  • rol van ondersteuning
29
Q

vijf dimensies van AAIDD-model

A
  1. verstandelijke mogelijkheden
  2. adaptief gedrag
  3. gezondheid
  4. participatie, interactie en sociale rollen
  5. context
30
Q

integratief systeem de drie stappen chronologisch

A

3 stappen:
1. beeldvorming van de contexten via sterkte-zwakteanalyse
2. officiële diagnose ter ondersteuning van het toekennen van het ‘label’
3. opstellen en uitwerken van een ondersteuningsplan

31
Q

sterkte-zwakteanalyse van vijf dimensies

A
  1. intellectuele vaardigheden
  2. adaptief gedrag
  3. gezondheid
  4. participatie
  5. context
  • voorkomt de alleenheerschappij van het gebruik van een intelligentietests
32
Q

dimensie I

A
  • ‘algemene intelligentie’
  • breder dan ‘leren’ of ‘academische vaardigheden’ –> omvat ook grip krijgen op de wereld en ernaar handelen
33
Q

cutoff-score

A

grens die bepaalt wanneer iemand benedengemiddeld scoort

34
Q

dimensie II

A

domeinen:
1. conceptueel adaptief gedrag
(receptief en expressief taalgebruik)
2. sociaal adaptief gedrag
(interpersoonlijke vaardigheden, verantwoordelijkheidsgevoel, naïef gedrag, …)
3. praktisch adaptief gedrag
(activiteiten van het dagelijks leven)

3 premissen
1. complexer met de leeftijd
2. beperkingen gaan vaak samen met sterktes op andere domeinen
3. beperkingen moeten gedetecteerd worden in de context van de samenleving en cultureelsensitieve omgevingen typisch voor de leeftijd en peergroup

35
Q

domeinen van dimensie II

A
  • gemeten via standaardiseerde meetingsinstrumenten
  • min. 2 hebben die onder gemiddelde zit van de standaarddeviaties in
    1. één van de drie types adaptief gedrag
    2. een globale score in gestandaardiseerde maat
36
Q

dimensie III

A
  • ‘gezondheid’
  • bepaalt (on)rechtstreeks de andere vier dimensies –> belangrijk element!
  • vaak hangt gezondheidstoestand samen met de etiologie van de beperking
37
Q

‘gezondheid’

A

een toestand van compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, niet enkel afwezigheid van ziekte

38
Q

psychische problemen

A

redenen:
1. gehechtsheidproblemen
2. stress ten gevolge van ingrijpende gebeurtenissen
3. communicatiebarrières
4. verwaarlozing, mishandeling en misbruik

39
Q

gehechtsheidproblemen

A

niet op een passende manier (adequaat) te reageren op de signalen van een kind groeit het op in een onveilige en onduidelijke omgeving

40
Q

stress ten gevolge van ingrijpende gebeurtenissen

A
  • ‘overschatting’ van zelfstandig functioneren
  • ziekenhuisopnames
  • opgroeien in een niet-vertrouwde omgeving
  • ingrijpende medische interventies
41
Q

communicatiebarrières

A

het niet begrijpen van boodschappen zorgt voor angst en verwarring

42
Q

dimensie IV

A
  • ‘participatie’
  • gerefereerd naar rollen en interacties die personen opnemen in de samenleving
  • peilt de mate waarin een persoon kan participeren voor zijn leeftijd en cultuur typische situaties
43
Q

participatie

A

functioneren van mensen in een fysieke en sociale settings tijdens verschillende levenssituaties

44
Q

sociale inclusie

A

niet alleen fysiek toegankelijk moet zijn, maar ook sociaal
1. aanvaard worden als individu
2. relaties hebben
3. betrokken zijn in activiteiten
4. gepaste leefomstandigheden
5. tewerkstelling
6. (in)formele ondersteuning

om dit te bereiken moet ook uitsluitingsmechanismes bestudeert worden

45
Q

uitsluitingsmechanismes

A

leiden tot stigmatisering, discriminatie en marginalisatie
vaak subtiel

46
Q

dimensie V

A
  • ‘context’
  • belangrijke impact op het functioneren van een persoon
  • vanuit 3 basispremissen:
    1. waardering voor het milieu, omstandigheden
    2. omgeving waarbinnen het gedrag van een persoon zich stelt (omgeving is continu in verandering)
    3. de persoon speelt een actieve rol in zijn ontwikkeling en functioneren
47
Q

context

A

omgevingsfactoren en persoonskarakteristieken die iemands achtergrond bepalen

48
Q

omgevingsfactoren

A

bevatten fysieke en sociale ruimtes waarin een persoon leeft

49
Q

persoonskarakteristieken

A

zijn elementen zoals ras, gender, leeftijd, motivatie, levensstijl, karakter, copingstijl, … los van de gezondheidsconditie

50
Q

‘verstandelijke beperking’

A

3 voorwaarden:
1. uitval in intellectueel functioneren
(twee of meer standaarddeviaties onder het gemiddelde score)
2. significant uitval op adaptief gedrag
(één of meer van de drie domeinen twee of meer standaarddeviaties onder het gemiddelde)
3. 22 jaar is de bovengrens

51
Q

quality of life-paradigma

A
  • wijzen op de gelijkwaardigheid van personen
  • op voorgrond: zelfbepaling, inclusie, persoonlijke ontplooiing en ondersteuning
52
Q

quality of life-construct

A

vier principes:
1. dezelfde factoren voor iedereen
(QOL = universeel)
2. noden van persoon moeten vervuld zijn en er is een betekenisvol leven
(QOL = vergroot)
3. objectieve en subjectieve elementen
4. bepaald door persoonlijke en omgevingsfactoren en de interactie daarvan

53
Q

ondersteuningsparadigma

A
  • legt accent op ondersteuningsstrategieën die functioneren in diverse contexten moet bevorderen
  • handicap werd gezien als een mismacht tussen de persoon en de eisen van de omgeving
54
Q

ondersteuning

A

middel en strategieën die ontwikkeling, opvoeding, interesse of welbevinden

55
Q

ondersteuningsbehoeften

A

verwijst naar het patroon en de intensiteit van noodzakelijke ondersteuning

56
Q

person-centered planning

A

handelingsplanning te beschouwen als een gezamenlijk continu proces waarbij alle actoren een gedeelde visie uitdragen
(doel = welbevinden vooropstellen)

57
Q

family quality of life

A

twee inzichten:
1. aandacht voor sterktes, kracht en veerkracht bij de gezinnen
2. sociaal-ecologische benadering
(aandacht op de omgeving in plaats van de deficit-gerelateerde persoonskarakteristieken

58
Q

multisensorische omgeving

A

stimuleert de gewaarwording door licht, geluid, aanraking en geur

59
Q

‘snoezelen’

A
  • snuffelen en doezelen
  • verwijst naar de elementen in een multisensorische omgeving
60
Q

basale stimulatie

A

een methode die zich richt op het stimuleren van basale zintuigen

61
Q

gentle teaching

A
  • begeleidingsbenadering
  • elk persoon behoefte heeft aan leven in verbondenheid met een wederkerige en gelijkwaardige relatie
  • DOEL = ontwikkelen van een onvoorwaardelijke relatie met ondersteuning op momenten van stress
62
Q

active support

A

om kwaliteit van personen met beperking te verrijken –> zorgen voor een zo gewoon mogelijke leven

63
Q

proactief plannen

A

of gelegenheid plannen