parasiet Flashcards
1
Q
symbiose
A
2 org nauw samenleven
2
Q
mutualisme
A
wederzijds profiteren
3
Q
comensaal
A
symbiont gebruikt gastheer zonder nadeel
4
Q
parasiet
A
symbiont (eukaryoot) gebruik gastheer met nadeel
5
Q
protzoa
A
- eencelligen
- endoparasieten
- cel omgeven door nucleair membraan
- gering synthese
- organisch voedsel (diffusie, pinocytose, partikels)
- beweeglijk
- amoeben, flagellaten, sporozoa, cilliata
6
Q
helminthen
A
wormen
7
Q
ectoparasiet
A
geleedpotigen
(mijten, luien, vlooien)
8
Q
taxonomie
A
phyla (stammen)
klassen
orden
famillies
genera (geslacht)
species (soort)
9
Q
2 stadia ontwikkeling
A
diagnostisch
infecterend
10
Q
2 cycli ontwikkeling
A
rechtstreeks (homoxeen)
onrechtstreeks (heteroxeen)
11
Q
stenoxeen
A
gastheer specifiek
12
Q
euryxeen
A
weinig gastheer specifiek
13
Q
antopozoönosen
A
dier nr mens
14
Q
zoöantoponose
A
mens nr dier
15
Q
amfiwenose
A
uitwisseling mens en dier