P193 Flashcards
1
Q
de vlottende activa
A
les actifs circulants
2
Q
de vaste activa
A
les actifs immobilisés
3
Q
de (direct ter beschikking staande) gelden / middelen
A
les disponibilités
4
Q
de liquide middelen
A
les liquidités
5
Q
zelfstandig
A
autonome
6
Q
de balans
A
le bilan
7
Q
het zakencijfer
A
le chiffre d’affaires
8
Q
het aantal manschappen
A
les effectifs
9
Q
de balans opmaken
A
faire le point
10
Q
inventariseren
A
faire l’inventaire
inventorier
11
Q
investeren
A
investir
12
Q
de investering
A
l’investissement
13
Q
netto
A
net
14
Q
het kapitaal
A
le capital
15
Q
de vordering
A
la créance
16
Q
de schuldeiser
A
le créancier
17
Q
de schuld
A
la dette
18
Q
de (ont)lening
A
l’emprunt
19
Q
de stijging, de toename, de vermeerdering
A
l’augmentation
20
Q
de winst
A
le bénéfice
le profit
21
Q
het inkomen, de opbrengst
A
le revenu
22
Q
de daling
A
la baisse
23
Q
de vermindering
A
la diminution
24
Q
het verlies
A
la perte
