p.159-162 (Thema 3: Kunst + Wohnen) Flashcards
de kunst
die Kunst
de kunstenaar
der Kunstler (-) die Kunstlerin(nen)
bewondering teweegbrengen
Bewunderung hervorrufen
de amusementssector
die Unterhaltungsindustrie
een arme kunstenaar
der Hungerkünstler (-)
gespeel, kinderspel, foefjes
die Spielerei
de dood
der Tod
de dode
der Tote (n)
hij is dood/gestorven
Er ist tot.
zachtjes, stilletjes
leise
sterven, doodgaan
sterben (e/i Wechsel!!!)
starb
gestorben
de hemel
der Himmel
iemand vasthouden
jemanden fassen
beloven
hij belooft me iets
versprechen
Er verspricht mir etwas
iemand aantrekken
jemanden reizen
het geweld
die Gewalt
iets/iemand aanraken, vastgrijpen (2)
etwas/jemanden berühren = anfassen
Er fasst das Kind an.
de verlichting (tijdsperiode)
die Aufklärung
het verstand
die Vernunft
de advocaat
der Rechtsanwalt
de oprichting
die Gründung
literair
literarisch
langzaamaan, stilaan
allmählich
de auteur
der Autor
de schrijver
der Schriftsteller
het individu
das Individuum
de vorm
die Form
de inhoud
der Inhalt
centraal stellen, beklemtonen
ins Zentrum rücken
vertegenwoordiger
der Vertreter (-) / die Vertreterin
vertegenwoordigen
vertreten (du vertrittst, er vertritt)
vertrat
vertreten
het lawaai
der Lärm
de voorwaarde
de omstandigheid
die Bedingung
de tentoonstelling
die Ausstellung
het gedenkteken
das Denkmal
het beeldhouwwerk (2)
die Skulptur
das Bildhauerwerk
het kerkhof
der Friedhof (¨e)
de beeldhouwer (2)
bildhauen
meißeln (Stein)
schilderen
malen
de schilder
der Maler
het schilderij
das Gemälde
het huis
das Haus (die Häuser)
het flatgebouw
das Hochhaus (die Hochhäuser)
het gebouw
das Gebäude (-)
ingang
uitgang
der Eingang
der Ausgang
deur
die Tür(en)
op slot doen
abschließen
Wenn ich weggehe, schließe ich immer die Wohnungstür ab.
de sleutel
der Schlüssel (-)
de trap
die Treppe(n)
de kelder
der Keller (-)
gelijkvloers
das Erdgeschoss
etage, verdieping (2)
der Stock (¨e) das Stockwerk (-e) Wir wohnen im fünften Stock.
het dak
das Dach (¨er)
de lift
der Aufzug (¨e)
de hal
die Halle(n)
de tuin
der Garten (die Gärten)
binnenplein
de speelplaats
der Hof (¨e) der Pausehof
garage
die Garage(n)
de poort
das Tor(e)
zolder
der Dachboden (ö)
trapje
die Stufe(n) Vorsicht, Stufe!
brandblusapparaat
der Feuerlöscher (-)
nooduitgang
der Notausgang
het hek, de schutting
der Zaun (die Zäune)
in een woning trekken
eine Wohnung beziehen
de eigenaar, de huisbaas
der Hausbesitzer (-)
het raam
das Fenster (-)
living, salon
das Wohnzimmer (-)
slaapkamer
das Schlafzimmer (-)
verwarmen
de verwarming
heizen
die Heizung
de keuken
die Küche(n)
de badkamer
das Badezimmer (-)
de douche
douchen
die Dusche(n) sich duschen
de badkuip
die Badewanne
toilet (3)
die Toilette
das WC
das Klo
hal, vestibule
der Flur(e)
de vloer
der Fußboden (ö)
balkon
der Balkon
terras
die Terrasse
appartement
das Appartement
de inrichting
inrichten met
die Ausstattung
ausstatten mit
de bel
bellen
die Klingel
klingeln
de ruimte, het lokaal
der Raum (¨e)
de zaal
der Saal (die Säle)
de wastafel
der Waschbecken
waterkraan
der Wasserhahn
het rolluik
der Rolladen (ä)
de woning met twee kamers
die Zweizimmerwohnung
gemeubileerd
möbliert
verhuren
de verhuurder
vermieten
der Vermieter
huren
de huur
de huurder
mieten
die Miete
der Mieter
inbegrepen
einschließlich
huurovereenkomst/contract
der Mietvertrag (¨e)
verkopen
de verkoper
verkaufen
der Verkäufer
kopen
de koper
kaufen
der Käufer
verhuizen
umziehen
zog um
umgezogen
buur
buurvoruw
der Nachbar(n) die Nachbarin(nen)
dakloos zijn
obdachlos sein
gezellig
gemütlich
het meubel
das Möbel (-)
de kast
der Schrank (¨e)
het boekenrek
das Regal (e)
de zetel
der Sessel (-)
comfortabel
bequem
bank, sofa
das Sofa(s)
stoel
der Stuhl (¨e)
de tafel
der Tisch (e)
lamp
die Lampe (n)
gordijn
der Vorhang (¨e)
tapijt
der Teppich (e)
spiegel
der Spiegel (-)
het bed
das Bett (en)
koelkast
der Kühlschrank (¨e)
het fornuis
der Herd (e)
vaatwasser (2)
der Geschirrspüler
die Spülmaschine
vuil (2)
het vuil
schmutzig, dreckig
der Schmutz
proper
sauber
vaas
die Vase (n)
vast tapijt
der Teppichboden
parket
das Parkett
gloeilamp
die Glühbirne
matras
die Matratze
deken
die Decke (n)
plafond
die Decke (n)
het kussen
das Kissen
het beddengoed
die Bettwäsche
de vuilnisemmer
der Mülleimer
schoonmaken, poetsen
saubermachen
schakelaar
der Schalter
stofzuiger
der Staubsauger
stoffig
staubig
stekker
stopcontact
der Stecker
Die Steckdose
de buis, de afvoerpijp
das Rohr (e)
het behang
behangen
die Tapete (n) tapezieren
schilderen (van muren)
streichen
strich
gestrichen
binnenmuur
die Wand (¨e)
de buitenmuur
die Mauer (n)
installeren (3)
installieren, einrichten, einbauen
het afval, het vuilnis
de vuilnisemmer
der Müll
der Mülleimer
kleuren
färben
inkleuren
ausmalen
tekenen
zeichnen
koken
kochen
het gebak
der Kuchen
de kok
der Koch
zetten
stellen
ontploffen
platzen
op de vijfde verdieping
im fünften Stock
op het gelijksvloers
im Erdgeschoss
donkerblauw
lichtblauw
Dunkelblau
Hellblau
de muren van zijn kamer
die Wände seines Zimmers
