p. 3-5 + 36-38 (Thema 5: Geld) Flashcards
de miljonair
der Millionär
geen idee hebben, van niets weten
keine Ahnung haben
lui
de luierik
faul
der Faulenzer
nadenken
sich überlegen
bovendien, daarenboven
außerdem
de weduwe
de weduwnaar
die Witwe
der Witwer
verdragen, opgewassen zijn tegen
verkraften
ik wil niet naar de gevangenis gaan (2)
Ich will nicht in das Gefängnis
Ich will nicht in den Knast
Ik praat veel (2)
Ich rede viel
Ich hab’ ‘n großes Maul
Dat kan ik niet verdragen (2)
Das kann ich nicht ertragen
Das kann ich nicht verkraften
Ik werd gearresteerd (2)
Ich werde von der Polizei festgenommen
Ich werde gefasst
Ik ben heel lui (2)
Ich bin nicht fleißig
Ich bin stinkend faul
geld (3)
Geld, Kohle, Knete
Ik overval een bank (2)
Ich überfalle eine Bank
Ich Knacke eine Bank
Ik heb heel veel geld (2)
Ich habe sehr viel Geld
Ich schwimme in meinem Geld
dagelijks
wekelijks
maandelijks
täglich
wöchentlich
monatlich
de invloed
beïnvloeden
invloedrijk
der Einfluss
beeinflussen
einflussreich
het tijdschrift (2)
die Illustrierte
die Zeitschrift
de krant
die Zeitung
de sensatiekrant
die Boulevard-Zeitung
de uitgave
die Ausgabe
de doelgroep
die Zielgruppe
verschijnen
erscheinen
nieuws
die Nachrichten
persoverzicht
die Presseschau
de krantenkop
die Schlagzeile (n)
de uitgeverij
der Verlag (e)
het duitse persbureau
DPA, Deutsche Presse Agentur
het opschrift, de titel
die Überschrift (en)
de omroep
der Rundfunk
het mediabestel
der Rundfunk
de zender
der Sender (-)
publiek-rechtelijk
öffentlich-rechtlich
basisvoozriening
die Grundversorgung
behoud, behartiging
die Wahrung
artikel
der Artikel (-)
schrift, katern
das Heft
voorpaginanieuws
die Meldung auf der Titelseite
bijdrage
der Beitrag (¨e)
hit, treffer
der Treffer (-)
oplage
die Auflage (n)
annonce, zoekertje
die Anzeige (n)
het mediakanzern
der (Medien)Konzern (e)
ZDF
Zweites Deutsches Fernsehen
ARD
=das Erste
Arbeitsgemeinschaft der öffentlich-rechtlichen Rundfunkanstalten der Bundesrepublik Deutschland
de winst (2)
der Gewinn
der Profit
het verlies
der Verlust
de bedrijfsleiding
de bedrijfsleider
die Geschäftsführung
der Geschäftsführer
het afdelingshoofd
der Abteilungsleiter
de medewerker
der Mitarbeiter
de ondernemer
der Unternehmer
het personeel
das Personal
de inflatie
die Inflation
de concurrentie (2)
die Konkurrenz
der Wettbewerb
uitgeven
de uitgever
herausgeben
der Herausgeber
investeren
de investering
investieren
die Investition
verhandelen, behandelen
verhandeln
proces, zaak, behandeling, onderhandeling
die Verhandlung
de vakbond
die Gewerkschaft
een arbeidscontract sluiten
een arbeidscontract opzeggen
ein Arbeitsverhältnis eingehen
ein Arbeitsverhältnis lösen
verlies maken
schwarze Zahlen schreiben
de verantwoordelijkheid opnemen
Verantwortung übernehmen
afspraken nakomen
Termine einhalten
een onderneming oprichten
ein Unternehmen gründen
een onderneming sluiten (2)
ein Unternehmen aufziehen/auflösen
de opleving, bloei
der Aufschwung
overschrijving
die Überweisung (en)
het bestuur, het beheer
die Verwaltung
invullen
ausfüllen
wisselen
wechseln
betalen
bezahlen
(geld van de rekening) afhalen, afnemen
abheben
ontslaan
entlassen
solliciteren
sich bewerben
ondertekenen
unterschreiben
rekeninguitreksels
der Bankauszug (¨e)
cash
das Bargeld
aandeel
die Aktie (n)
reclame
die Werbung
klant
der Kunde
de verzekering
die Versicherung
