p. 89 (extra) Flashcards
1
Q
Wat bedoelt u daarmee?
A
Was meinen Sie damit?
2
Q
In het begin
A
Am Anfang
3
Q
Ik ben niet overtuigd
A
Ich bin mir nicht sicher
4
Q
Dat doet niets ter zake
A
Das führt nicht zur Sache
5
Q
Ik ben van mening veranderd
A
Ich habe meine Meinung geändert
6
Q
In geen geval
A
Unter keinen Umständen
7
Q
Ik ben het met u eens
A
Ich bin Ihrer Meinung
8
Q
Des te erger
A
Um so schlimmer
9
Q
Zonder tweifel
A
Ohne jeden Zweifel
10
Q
Dat hangt ervan af
A
Das kommt darauf an
11
Q
Dat heeft geen zin
A
Das nützt nichts
12
Q
Eerlijk gezegd
A
Offen Gestanden
13
Q
Het lukt (niet)
A
Es klappt (nicht)
14
Q
Het bevalt mij (niet)
A
Es gefällt mir (nicht)
15
Q
Het is mij om het even
A
Es ist mir egal