p. 172-177 Flashcards
keizer
der Kaiser
fabriek stichten
die Fabrik gründen
opgroeien
aufwachsen
handelaar in voeding
der Lebensmittelhändler
vaderland
verdreven zijn uit het vaderland
die Heimat
aus der Heimat vertrieben sein
verwarmen
de centrale verwarming
heizen
die Zentralheizung
iets overleggen
nadenken
etwas überlegen
sich überlegen
zich verzetten tegen
sich wehren gegen + A
de vrede
der Friede (N:Friede A/D:Friedens G:Friedens)
slachtoffer
das Opfer
crisis
die Krise
in die tijd
in jener Zeit
corrupte zaken doen
krumme Geschäfte machen
misbruik maken van de mensen
die Menschen ausnutzen
aan de macht komen
an die Macht gelangen
de rijkskanselier
de ‘leider’ (Hitler
der Reichskanzler
der Führer
jood
joods
der Jude
jüdisch
iets met afgrijzen aanzien
etwas mit Erschrecken sehen
zich vergissen
de vergissing
sich irren
der Irrtum
iets aansteken/in brand steken
etwas anzünden
wapen
die Waffe(n)
autosnelweg
die Autobahn(en)
de misdaad
das Verbrechen
de soldaat
der Soldat(en)
Duitsland was volledig verwoest
Deutschland lag völlig am Boden
tot het einde
bis zum Schluss
gaan samenwonen
zusammenziehen
zog zusammen, sind zusammengezogen
rok
der Rock
broek
die Hose
winnaar
der Sieger
ruzie maken met elkaar
sich streiten mit einander
zich verstoppen
sich verstecken
stilaan
nach und nach
de nieuwbouw
die Neubauten
het huwelijk
die Hochzeit
geboren worden
zur Welt kommen
begrafenis
der Beerdigung
de huiseigenaar
der Hausbesitzer
de vijand
der Feind
zich beklagen over
sich beschweren über + A
het pensioen
die Rente
de overgrootmoeder
die Uroma
zich herinneren aan
sich erinnern an + A
vrijlating, ontslag
die Entlassung
kristalnacht
die Kristallnacht
het rijk
das Reich
de bouw
der Bau
de muur
die Mauer
immigratie
die Einwanderung, Einwandern
vervolging
die Verfolgung
de republiek
die Republik
de val
der Fall
verdeling
verdelen
die Teilung
teilen in + A
dopen
taufen
in tegendeel
im Gegenteil
gruwelijk
grausam
griep
die Grippe
een einde maken aan
Schluss machen mit
verliezer
verliezen
der Verlierer
verlieren
de revolutie
die Revolution
en toch
trotzdem
verlieft worden op
sich verlieben in + A
inflatie
die Inflation
het werk
die Arbeit
werkloos zijn
de werkloosheid
arbeitslos sein
die Arbeitslosigkeit
lukken
gelingen + D
de partij
die Partei
hopen
hoffen auf + A
winkel
der Laden(¨)
het front
die Front
de herinnering
zich herinneren
die Erinnerung
opsluiten
einsperren
durven
wagen
iemand bijstaan
jemandem beistehen
het gevaar
die Gefahr
het vliegtuig
das Flugzeug
vluchten
de vlucht
fliehen
die Flucht
feesten
feiern
zich schamen voor
sich schämen für + A
woede (2)
der Zorn
der Wut
schelden
schimpfen
huurder
huren
der Mieter
mieten
het geschenk
das Geschenk(e)
vertrouwen
het vertrouwen
vertrauen + D
das Vertrauen
iemand in vertrouwen nemen
jemanden ins Vertrauen ziehen
het buitenland
das Ausland
de TV
der Fernseher
opvoeden
erziehen
legerdienst
der Wehrdienst
de toestand
der Zustand(¨e)
tijdens
während + G
nadat
nachdem
vooraleer
bevor
maar (na negatie)
sondern
z.B.: Er ist kein Lehrer, sondern Beamter.
maar
aber
de thuis
die Heimat
de universiteit
die Universität
de folder
das Flugblatt(¨er)
verraden
verraten
verzet
verzet plegen
der Widerstand
Widerstand leisten
oorlogsfilm
der Kriegsfilm
bedreigend
dreigen
bedrohlich
drohen + D
gronden, uitleggen
begründen
ontgoochelen
enttäuschen
doelen, mikken op
het doel
zielen auf + A
das Ziel
dom
unvernünftig
bezigheid, activiteit
bezig zijn
die Tätigkeit
tätig sein
definitief
endgültig
nieuws, niewtje
die Nachricht(en)
met tegenzin
widerwillig
betrouwbaar, verantwoordelijk
zuverlässig
de gruwel
die Grausamkeit(en)
massamoord
die Massenhinrichtung(en)
gebrek aan arbeidskrachten
der Arbeitskräftemangel
daarom (2)
deswegen
deshalb
waakzaam
wachsam
het arrest
arresteren
die Verhaftung
verhaften
uitnodiging
uitnodigen
die Einladung
einladen
de zorg
der Kummer
dapper
tapfer
terechtstellen
hinrichten
vernietiging
vernietigen
die Vernichtung
vernichten
begraven
beerdigen
afspraak
afspreken
die Verabredung
verabreden
aandacht
aandachtig zijn
die Aufmerksamkeit
aufmerksam sein
bereiken
erreichen
straf
die Strafe
verleiden
verführen zu + D
de daad
die Tat
onverschilligheid
onverschillig
die Gleichgültigkeit
gleichgültig
laf
lafaard
feig
der Feigling
de gedachte
der Gedanke
oefenen
uitoefenen
üben
ausüben
de vrijheid
die Freiheit
de slag
die Schlacht
de auteur
samenstellen/opstellen
der Verfasser (/Autor/Schriftsteller) verfassen
beleven/meemaken
erleben
iemand woedig maken
jemanden in Rage bringen
afstand houden/terughoudend opstellen
zurückhalten
ontkennen
bestreiten
iets aan iemand te danken hebben
jemandem etwas verdanken
de aanval
aanvallen
der Angriff
angreifen
vergemakkelijken, ontlasten, verzachten, opluchten
erleichtern
zeer groot, ongelofelijk groot
ungeheuer = sehr groß
zodanig, van die aard
derart
erop staan, aandringen
darauf bestehen
slagen voor een proefwerk
eine Prüfung bestehen
de wet
das Gesetz
het geweten
das Gewissen
in tegenstelling tot
im Gegensatz zu + D
de verandering
die Veränderung
de waarde
der Wert
uitsluitend
ausschließlich
geloven in
glauben an + A
leven na de dood
das Jenseits
tevergeefs
vergebens
de tak
der Zweig
het woord
das Wort(¨er)
een stempel drukken op, invloed uitoefenen op
prägen
