overig Flashcards

1
Q

epifysairschijf

A

groeischijf, gemaakt van chondrocyten; deel van bot waarin cellen kunnen blijven delen en zo het bot kan groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

synoviaal gewricht

A

gewricht tussen botten met een laagje kraakbeen en met synoviaal vocht ertussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cartilagien gewricht

A

gewricht met alleen kraakbeen ertussen (groeischijven, discus vertebralis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fibrotisch gewricht (syndesmose)

A

gewricht met fibrotisch weefsel ertussen (bij onderarm en onderbeen, etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meniscus

A

ontstaat pas wanneer er krachten op de knie uitgeoefend gaan worden (als kind gaat staan/lopen); mesenchymale cellen worden dan gecromprimeerd tot kraakbeen onder de condylen van het femur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uncovertebrale gewrichten

A

gewrichten tussen ruggewervels, voor stabiliteit van de wervelkolom; deze gewrichten zijn een soort ingescheurd in de botten doordat de wervels iets meer in elkaar zakken door zwaartekracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bursa

A

ontstaat wanneer een spier/pees strak over een bot gespannen staat, vormt net zoals een blaar een kussentje met vocht ertussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aponeurose

A

bindweefselstructuur die de krachten van spieren kan verspreiden en kan begeleiden naar andere structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

corticaal bot

A

heeft laminae, compact bot, zorgt voor stevigheid, meestal aan de buitenkant van een bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

spongieus bot

A

meer sponsachtig in het midden van een bot, lichte dichtheid, poreus, is flexibeler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anisotroop

A

heeft meer of minder kracht in verschillende richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

spanning op een bot (formule)

A

F/A (kracht gedeeld door oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rek van een bot (formule)

A

dl/l (relatief verschil in lengte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hill-sachs laesie

A

indeuking op de afgebroken humeruskop posterieur als gevolg van een anterieure luxatie van de schouder (bewijs van deze luxatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bankart laesie

A

indeuking anterieur op de hals/lengte van de humerus en/of laesie in het labrum tgv een anterieure luxatie van de schouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

reversed hill-sachs laesie

A

schade aan de anterieure kant van de humeruskop tgv een posterieure schouderluxatie (4%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

typen ecm vezels

A
  • collageen -> sterkte, stijfheid
  • elastisch -> rekbaarheid
  • reticulair -> volume/vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

platgewricht

A

heel geschikt voor compressieve krachten, wel maar in 1 axis want dwarskrachten en afschuiving niet
- weinig draaibaar
- voor grote buigende momenten
bijv in de voet, wervelkolom, de sacro-iliacale gewrichten, etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bolgewricht

A

geschikter voor grote dwarskrachten, neit echt voor buigend momentum, zeer draaibaar
bijv. heup. schouderw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke krachten werken er binnen ons lichaam?

A
  • compressiekracht
  • trekkracht
  • afschuifkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

flebolieten

A

verkalkingen in kleine bloedvaten, zichtbaar op röntgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voordeel CT over röntgenfoto

A

je kunt dwarsdoorsnedes maken en zo ook 3D-reconstructies, zo worden fracturen minder snel gemist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nadeel CT over röntgenfoto

A

veel meer stralingsbelasting (minstens 80-100x zoveel) + CT duurt veel langer om te maken (bewegingsartefacten) en is minder beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

CT artrhografie

A

contrast injecteren in het gewricht en dan CT maken (vaker wordt een MRI hiervoor gebruikt omdat je dan niet hoeft te prikken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

dual energy CT

A

CT die 2 spectra aan fotonen gebruikt: er wordt 2x bestraald met 2 verschillende energieniveaus -> daardoor verschillen in contrast in weke delen beter zichtbaar
- bijv voor detectie van jicht
- reductie van metaalartefacten
- detectie beenmergoedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

sportman’s hernia

A

scheurtje van een adductor die aangehecht aan het os pubis zit -> klachten die lijken op liesbreuk maar eigenlijk dus niet echt een hernia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

enchondroom

A

goedaardige beenmergtumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat kun je niet goed zien op een MRI?

A

verkalkingen (in bijv pezen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is goed te zien op een echo?

A

oppervlakkige weke delen en spieren, pezen, ligamenten
gewrichtsvocht
goed voor dynamisch onderzoek
zicht voor nemen punctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

complicaties contrastmiddelen

A
  • extravasatie van het contrast -> ophoping en inflammatie in bijv spiercompartimenten
  • hierdoor soms zelfs necrose van spieren/weke delen
  • allergische reactie
  • nefrotoxiciteit -> soms nierfalen of fibrose in weke delen (vooral vroeger)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

jicht

A

artritis urica: ontstekingsreacties tegen uraatkristallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

stadia van jicht

A
  • asymptomatische hyperuricaemie (nog geen jicht)
  • acute jicht (meestal mono-articulair)
  • chronische jicht (meestal polyarticulair)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

ontstaan jicht

A

uitscheidingssysteem van uraat (80% nieren, 20% darmen) werkt niet
of te veel aanvoer uraat door omzetting uit nucleotide turnover
-> hyperuricemie -> vorming uraatcristallen in gewrichten en coronairen
of hyperuricosurie -> vorming urinezuurstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

waarom zo’n heftige ontsteking door urinezuurkristallen?

A
  • urinezuurkristallen zetten complementsysteem in gang
  • kristallen worden gefagocyteerd, maar in de cel kan de fagocyt er eigenlijk niks mee
  • fagocyt valt uit elkaar -> allerlei ontstekingsmediatoren komen vrij -> inflammatie en weefseldestructie
    (IL-1)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

rasburicase

A

uraatoxidase, middel dat urinezuur afbreekt; geven bij snelle stijging van uraat
- maar het product, allantoine is wel heel immunogeen dus gelijk heftige immuunreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

acute jichtaanval kliniek

A
  • bijna altijd monoarticulair, vaakst MTP-1; daarna ook wreef, enkels, knieeën, polsen, elleboog
  • grote rode zwelling bij gewricht
  • koorts
  • leukocytose, hoog crp en bse
  • serum urinezuur soms verlaagd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

topheuze jicht

A

voor langere tijd veel urinezuur -> harde kristallen ontstaan rond gewrichten
-> zorgen ook voor erosies van gewricht/bot (punched out lesions)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

diagnostiek jicht

A
  • aantonen van uraatkristallen in gewricht/tophus
  • serum urinezuur
  • röntgenonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

oorzaken verminderde secretie urinezuur

A
  • nierinsuff
  • idiopathisch
  • medicatie
  • alcoholabusus
  • hypothyreoidie
  • hyperparathyreoidie
  • acidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

oorzaken verhoogde productie urinezuur

A
  • aangeboren enzymdefect
  • behandeling van myeloproliferatieve maligniteiten
  • purinerijk dieet
  • alcoholabusus
  • idiopathisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

behandelen acute jichtaanval

A
  • rust
  • koelen
  • NSAIDs
  • colchicine
  • corticosteroiden intra-articulair/oraal
42
Q

urinezuurverlagende therapie

A

jichtaanvallen voorkomen
- xanthine-oxidaseremmers; allopurinol, febuxostat zijn keuze 1:
- remmen productie van urinezuur
- niet bij overgevoeligheid voor het middel of tijdens een acute jichtaanval + heeft interacties met een aantal medicijnen

43
Q

wanneer urinezuurverlagende therapie inzetten?

A
  • 3+ jichtaanvallen per jaar
  • tophi
  • erosieve schade
44
Q

benzbomaron

A

ook urinezuurverlagende therapie, maar berust op de uitscheiding verhogen ipv productie verlagen
- geven als allopurinol niet verdragen wordt of niet werkzaam is
- ook niet bij uraatstenen, slechte nierfunctie, tijdens acute jichtaanval

45
Q

pseudojicht

A

CPPD: acute artritis op basis van calcium-pyrofosfaatkristallen
- bij oudere vrouwen
- vaak na pre-existente artrose/chondrocalcinose
- uitgelokt door lichamelijke stress op gewricht

46
Q

chondrocalcinose

A

neergeslagen calcium-pyrofosfaatkristallen in of op intra-articulair kraakbeen
(verschijnsel van CPPD)

47
Q

CPPD kliniek

A
  • meestal mono-articulair
  • klinisch acute artritis, niet te onderscheiden van jicht:
  • rood gezwollen gewricht, pijn
  • koorts
  • vaak knie, elleboog, pols, schouder
48
Q

CPPD diagnostiek

A
  • klinisch beeld
  • aantonen calciumpyrofosfaat kristallen in het gewricht
  • röntgenonderzoek, chondrocalcinose aantonen
49
Q

behandelen CPPD

A
  • rust
  • koelen
  • NSAIDs
  • prednison
  • colchicine
  • injectie met steroïden
    asymptomatisch niet behandelen
50
Q

nociceptieve pijn mechanisme

A
  • ontstekingsmediatoren
    -> nociceptoren geactiveerd
    -> alfa en delta vezels van zenuwen geven pijnsignaal door
    -> sensitizatie door pijn
51
Q

alfa-delta vezels

A

gemyeliniseerde sensore zenuwvezels met kleine diameter
- geven directe, scherpe, prikkende pijn door snellere signaaltransductie

52
Q

c-vezels

A

ongemyeliniseerde sensore zenuwvezels met kleine diameter
- geven diepere, doffere pijn door langzamere signaaltransductie

53
Q

pijnstilling behandeltrap

A
  • 1a: paracetamol
  • 1b: NSAID
  • 1c: paracetamol + NSAID
  • 2: overstappen op/toevoegen zwakwerkend opioide
  • 3: overstappen op/toevoegen sterkwerked opioide
  • 4: IV/cutane toediening opioide
54
Q

pijnbestrijding artrose

A

paracetamol

55
Q

pijnbestrijding artritis

A

NSAID’s

56
Q

pijnbestrijding fibromyalgie

A

gedragstherapie of neurotransmitterblokkers

57
Q

fibromyalgie

A

chronische pijn/tendynomyalgene pijn
- extra sensitizatie voor pijn
moeilijk oorzaak te duiden, niks lichamelijks te vinden
valt onder somatisch onbegrepen lichamelijke klachten (bijv ook IBS, etc)

58
Q

bijkomende klachten fibromyalgie

A
  • depressie
  • allergische reactie
  • verlaagd libido
    en nog veel meer van dit soort klachten
59
Q

diagnose fibromyalgie

A
  • vooral goed uitsluiten andere oorzaken (AO, lab)
  • intensiteit, uitgebreidheid pijn
  • aard pijn? (inflammatoir degeneratief)
  • functionele beperkingen
60
Q

typen locoregionale anesthesie

A
  • neuraxiaal
  • plexus (brachialis of lumbalis)
  • zenuw geïsoleerd
  • infiltratie (spuit)
  • huid (zalf/spray)
61
Q

doelen anesthesie

A
  • patient onbewust van en onresponsief op pijnvolle situatie maken
  • moet werken op het CZS
62
Q

moderne dampanesthetica

A

gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen
-> desfluraan en sevofluraan
niet brandbaar, wel narcotisch effect van een ether

63
Q

MAC

A

minimale alveolaire concentratie -> maat voor potentie anestheticum
- concentratie gas in de long nodig om in 50% van patiënten een beweging in respons op chirurgische pijn te voorkomen
- 1,3 MAC -> 95% van pt beweegt niet meer
- in praktijk gebruiken we vaak 0,6-0,7 MAC want we gebruiken dampen icm andere verdovende middelen iv

64
Q

meyer-overton correlatie

A
  • hoe lipofieler het anestheticum is, hoe lager de MAC hoeft te zijn (dus potentiëler middel)
  • lipofiele stoffen kunnen beter de bloed-hersen barriere passeren
  • wel een beetje achterhaald want gaat niet op voor isomeren
65
Q

anesthesie effect op ionkanalen

A

in synapsen: of versterken van inhiberende signalen, of verminderen exciterende signalen
-> stimuleren GABA en glycine receptor
-> remmen NMDA en nACh receptor
per verschillende anestheticum verschillende effecten

66
Q

is het goed voor de hersenen om onder narcose te gaan of niet?

A
  • hebben beide neurotoxische maar ook neuroprotectieve effecten
  • vooral voor kinderen is veel inhibitie schadelijk, dus spaarzaam zijn met narcose bij kinderen
  • icm ischemie en reperfusie is het neuroprotectief, bij dit proces komen namelijk veel radicalen vrij en anesthetica kunnen het zenuwstelsel hiervan een beetje beschermen
67
Q

effect anesthesie op cardiovasculair systeem

A
  • BD omlaag, aan de hand hiervan ook monitoren of er iets meer toegediend moet worden
  • soms tachycardie
68
Q

farmacokinetiek dampanesthetica

A
  • dampanestheticum: longen zijn de enige weg waarmee ze het lichaam binnenkomen en ook weer verlaten, want wordt niet (relevant) gemetaboliseerd in het bloed (steeds opnieuw in en uitademen)
  • snelheid waarmee het middel werkt is oiv: vet- en wateroplosbaarheid, alveolaire ventilatie, cardiac output
69
Q

bloed:gas partitiecoefficient

A
  • hoe goed een ingeademd anestheticum oplost in bloed
  • hoe lager, hoe sneller het middel werkt, want het moet niet te lang in het bloed opgelost blijven en juist naar de hersenen gaan
70
Q

olie:gas partitiecoefficient

A
  • oplosbaarheid in vet
  • hoe hoger, hoe langer de hersteltijd na anesthesie, want verlaat hersenen moeilijker
71
Q

intraveneuze anesthetica veelgebruikt

A
  • propofol
  • dexmedetomidine
  • soms midazolam (kortwerkend)
72
Q

propofol goed hypnoticum?

A
  • ja, want erg lipofiel dus komt goed in hersenen
  • maar wel aangepast want van zichzelf is het eigenlijk té lipofiel (met soja-olie en eigeel (kippeneiwit allergie opletten)
73
Q

lokale anesthetica

A
  • lokale gevoelloosheid (niet alleen pijn, maar ook tast, temperatuur, druk, etc)
  • werking: remmen Na+ instroom in zenuwcellen vanaf de binnenkant
74
Q

typen lokale anesthetica

A
  • esters: ambifiele moleculen (tetracaine, benzocaine)
  • amiden: minder vaak overgevoeligheid (hebben altijd 2 i’s in de naam, lidocaine, ropivacaine, etc.)
75
Q

systemische reactie lokale anesthesie

A
  • verdoofde tong, verward, licht in hoofd, tinnitus, insulten, hartstilstand
  • als in bloedbaan terecht gekomen ipv zenuwstelsel
76
Q

toxische bovengrens anestheticum

A
  • alleen relevant bij lokale anesthetica
  • maximale dosis voor voorkomen systemische toxiciteit
  • icm adrenaline is deze grens iets hoger
    lidocaine: 4 mg/kg, met adrenaline 7 mg/kg
77
Q

narcosedriehok

A

slaapmiddel - pijnstilling - spierverslapping

78
Q

risicomanagement vóór operatie

A
  • preoperatieve evaluatie: alles gevraagd van de patiënt?
  • kan het nog veiliger?
  • evt contra-indicaties voor de operatie -> niet doen (tenzij de operatie echt noodzakelijk is)
  • prehabilitatie: vóór operatie levensstijl verbeteren, dieet, beweging (om beter uit de operatie te komen dan je ervoor was)
  • kiezen type anesthesie: welke is geschikt, gewenst en verhouding risk-benefit
  • informed consent verkrijgen, begrijpt de pt het volledig?
79
Q

premedicatie voor operatie onder narcose

A

sedatie/amnesie/analgesie: wordt nu niet meer echt gedaan, zorgt slechts dat iemand rustiger de ok op gaat maar uitstel van executie, ze worden dan juist na de operatie extra angstig

80
Q

welke medicatie vooraf aan een operatie stoppen of juist door laten gaan?

A
  • doorgaan: beta-blokkers, anti-epileptica, longmedicatie
  • stoppen: antistolling, orale antidiabetica, ACE-remmers (te lage bloeddruk), psychiatrische medicatie (evt wisselwerking anesthetica)
    let op: anticonceptiva werken minder oiv stressrespons van operatie
81
Q

standaard anesthesie cocktail

A
  • premedicatie (liever niet): midazolam 15 mg
  • slaap: propofol 160mg
  • pijnstilling: fentanyl 300 microgram/esketamine 50mg
  • spierverslapping: rocuronium 60mg
  • onderhoud: TIVA of damp
  • pijnstilling eind operatie: pcm, ropivacaine, morfine
    blijven titreren, doseren obv effect (voorzichtig zijn met extra geven)
82
Q

zorg anesthesie tijdens operatie

A
  • bewaking en evt ondersteuning alle vitale functies
    -> hiermee behouden homeostase
    ECG, sat, BD, temp bij alle anesthesie
    bij beademde pt ook nog CO2 en bij verslapte patienten ook relaxometrie (mate van verslapping)
  • vochtbeleid obv bloed- en urineverlies en deficieten
  • dan water, cristalloid (zout), colloid (eiwit) en bloed/bloedproducten toedienen
  • anticiperen op een interventie bij problemen (allergie, embolie, bloeding, reanimatie, etc)
  • bij wakkere pt: communiceren
  • en natuurlijk communicatie met het team
83
Q

anesthesie zorg bij wakker worden

A
  • stoppen toediening, soms gaat pt vanzelf weer ademen en wordt wakker
  • reden dat pt niet/anders wakker wordt? vitale functie oorzaak aanpakken
  • of antagoneren met andere middelen
84
Q

zorg na operatie

A
  • pijnbestrijding (pcm, NSAID’s, opiaten, esketamine, LRA maar elk heeft zn bijwerkingen)
  • anti-misselijkheid (granisetron, dexamethason, DHB zijn 3 die vaak samen gebruikt worden)
  • voedingsbeleid: rustig opbouwen, letten op verstikkingsgevaar na verslapping
  • bewaken en ondersteunen vitale functies
  • postoperatieve visites, vragen aan pt
  • ERAS
85
Q

ontslagcriteria na operatie

A

aldrete score, obv:
- kan pt weer alle ledematen bewegen
- kan diep ademen en vrij hoesten
- BD minder dan 20 mmHg afwijkend van preoperatief
- volledig alert
- saturatie boven 92%
moet alles voldoende hebben (2pt) of maximaal 1tje iets verminderd (1pt), dus 9 pt of meer en dan ontslag

86
Q

ERAS

A

early recovery after surgery: pt snel aanmoedigen om weer alles te doen na operatie
- snel weer laten eten, bijna uit bed jagen, gelijk maagsonde verwijderen, etc
blijkt veel snellere herstel resultaten te geven dan rustig aan doen
- inmiddels zijn principes hiervan de standaard -> verlaagde zorgdruk
- dus goed activeren pt om snel weer terug te gaan naar normaal

87
Q

kerntaken sportarts

A
  • blessureconsulten
  • (preventief) sportmedisch onderzoek
  • teambegeleiding
88
Q

basis sportmedisch onderzoek

A
  • anamnese, standaard LO
  • longfunctie
  • rust ECG (screenen cvd, kan wel variabel zijn)
  • evt aanvullende testen
  • sportmedische verklaring
89
Q

seattle criteria

A
  • criteria voor gezond hart bij rust-ECG, kunnen namelijk nog wel wat variëren gebaseerd op je activiteitsniveau
  • dingen die afwijkend zijn bij de gemiddelde mens, maar niet bij sporters, en dingen die wel bij iedereen afwijkend zijn
90
Q

benauwdheidsklachten bij sporters

A
  • inspanningsastma: piepen, moeilijk uitademen, tijdens insp of erna, uitgelokt door kou, allergie, droge lucht
  • inspanningsgeïnduceerde laryngeale obstructie: pepen, moeite inademen, tijdens inspanning en progressief gedurende, geen uitlokkende factoren
    diagnose stellen met inspanningstest, astma diagnosticeren met verbetering bij salbutamol + longfunctietest
91
Q

teambegeleiding sportarts

A
  • huisartsgeneeskundige porblematiek van het team
  • doping-gerelateerde vraagstukken
  • prestatiebevordering
  • voedingsadviezen
  • communicatie tussen coach en speler en fysio
  • communicatie met media
92
Q

belasting meten

A
  • subjectief, score
  • hartslag
  • bepaalde afstand/inspanning
93
Q

risico overbelasting bepalen

A
  • verandering in de acute to chronic workload ratio meten
    verhouding tussen het totaal van de acute workload (workload van 1 trainingsmoment) en het gemiddelde van de chronic workload (gem van een aantal trainingsmomenten over langere tijd)
    verhouding 1,5 en hoger is meer risico blessure
    verhouding tussen 0,8 en 1,5 is sweet spot, minste kans blessures en meest progressie
94
Q

overbelasting voorkomen?

A
  • goede educatie
  • belasting goed managen
  • oefentherapie om bijv bepaalde spieren te versterken
95
Q

peesblessures

A
  • 50-60% van de sportblessures
  • welke pees verschilt vaak per sport
96
Q

tendinopathie diagnose

A
  • obv lokale pijn die samenhangt met belasting
  • lokale zwelling
  • palpatiepijn
    evt AO beeldvorming: echo -> bij ontstoken pees oedeem in het weefsel waardoor collagene vezels niet meer geordend liggen en ontstekingscellen
97
Q

peesruptuur

A
  • inzakking op de plek van de pees zelf, zwelling op de plek waar de pees heen schiet
98
Q

achillespeesruptuur testen

A

knijpen in kuit, gezond been zou iets plantairflexie vertonen maar bij ruptuur is de kuit niet meer verbonden met de voet dus doet niks

99
Q

acute hamstringblessure

A

graad 1-2: micro- of niet helemaal door scheur
trias aanspanpijn, rekpijn, drukpijn hamstrings

100
Q

hamstringblessure behandelen: operatie of niet?

A
  • conservatief voordelen: directe revalidatie, weinig complicaties, functie en pijnherstel evenveel als operatie, wel minder kracht krijg je terug
  • operatie: kracht verbetert meer, pt meer tevreden, hoger complicatierisico en niet meer functie en pijnherstel
101
Q
A