botten Flashcards

1
Q

2 vormen van botvorming

A
  • membraneus: osteoblast -> bot (platte beenderen)
  • enchondraal: osteoblast ->kraakbeen -> bot (pijpbeenderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

osteoblast

A
  • produceert osteoid (ongemineraliseerde botmatrix)
  • wisselende activiteit
  • wordt daarna ook ingebouwd door het botweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

osteoid

A

collageen I, botvormende proteines
- ongemineraliseerde botmatrix, mineraliseert na 10 dagen
ong 2% van het botvolume (gezond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

osteomalacie

A

probleem in de calcificatie van het osteoid -> hoger percentage osteoid in botvolume dan 2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

botmineralisatie

A

calciumkristallen ((hydroxy)apatiet) worden ingebouwd in het osteoid
worden nauw gebonden aan het collageen I
- het mineralisatiefront is een goede plek voor fluorescentie omdat je er fluorescerende stoffen bij kan laten binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

osteocyt

A

gedifferentieerde osteoblast die helemaal ingevangen is in het botweefsel
- functie in mechanotransductie -> voelt hoe er kracht op het bot wordt uitgeoefend en reguleert zo bot remodeling
- houden contact met andere osteocyten via canaliculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

osteoclast

A

ontstaan uit hematopoietische stamcellen
- clusters van meerdere cellen
- functie: resorberen gemineraliseerd bot dmv een zuur milieu (H+); lossen de calciumkristallen op waarna het collageen afgebroken wordt door collagenase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

regulatie osteoclasten

A

dmv RANKL: gaan meer zuur produceren en zo dus meer bot afbreken
-> soms RANKL remmers bij te veel botafbraak door bijv kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bot remodelling

A

verandering van botten gedurende het leven oiv de krachten die op het bot werken
- osteocyten nemen deze krachten waar
- osteoclasten gaan dan waar nodig bot afbreken
- osteoblasten leggen waar nodig weer osteoid aan
- osteoid mineraliseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hormonale communicatie osteoblasten en -clasten

A
  • schildklier maakt calcitonine -> remt osteoclasten -> minder botafbraak
  • bijschildklier maakt PTH -> remt osteoblasten -> minder botaanleg + osteoblasten gaan interleukines aanmaken -> activatie osteoclasten -> meer botafbraak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

morbus paget

A
  • viraal effect wat osteoclasten activeert -> meer botafbraak
  • osteoblasten gaan ook weer veel meer bot aanmaken
    -> dus verhoogde remodelling -> heel wisselende sterkte van bot in verschillende gebieden
    vaak bij ouderen, vaker mannen dan vrouwen
  • meestal asymptomatisch, soms botpijn en warm/gevoelig (bekken, femur, wervels, tibia, schedel)
  • verhoogd risico fracturen en zenuwuitval
    alkalisch fosfatase is goede marker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

proces fractuur en genezing

A
  • bot breekt, bloedvaatjes ruptureren -> hematoom
  • hematoom wordt na 48 uur ong weer opgeruimd dmv macrofagen
  • fibroblasten zorgen voor herstel bloedvaatjes (granulatieweefsel)
  • binnen 1-4 weken gaan er weer nieuwe osteoblasten osteoid maken
  • en sommige stamcellen worden chondroblasten die kraakbeen gaan maken
  • na die tijd bot weer langzaam gaan belasten om het bot weer te laten wennen aan krachten opvangen -> dan wordt het ook gemineraliseerd (woven -> lamellair bot)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bewerking botbiopt voor pathologie

A
  • botontkalking (voor tumoren, met mierenzuur, EDTA, etc)
  • inbedden in plastic zonder ontkalking (voor kijken naar mate van mineralisatie, dat kan niet meer als het bot ontkalkt is)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kleuringen voor mineralisatie van bot bekijken

A
  • thionine
  • goldner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

osteoom

A

goedaardige bottumor -> te veel botweefsel geproduceerd, vaak in hoofd-hals gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

osteosarcoom

A

kwaadaardige bottumor; door atypische osteoblasten die hele onregelmatige botmatrix aanleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

enchondroom

A

goedaardige kraakbeentumor -> veel vorming kraakbeenmatrix maar weinig atypische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

chondrosarcoom

A

kwaadaardige kraakbeentumor, met veel atypische cellen en te veel mitose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ewing sarcoom

A

veel atypische cellen, vormen helemaal geen botmatrix, zeer aggressieve tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

regulatie calciumspiegel

A

PTH wordt meer geproduceerd bij laag calcium -> stimuleert 1-alfa-hydroxylase -> omzetting vit D naar actieve vorm -> meer calcium (en fosfaat) opname in darm
+ PTH zorgt ook voor meer calcium resorptie in de nieren
+ PTH zorgt ook nog voor meer botresorptie door osteoclasten -> meer ca komt vrij
-> calcium in bloed weer omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

regulatie fosfaatspiegel

A
  • PTH stimuleert 1-alfa-hydroxylase -> meer opname fosfaat in darm
  • FGF23 remt resorptie fosfaat in nieren en remt 1-alfa-hydroxylase -> meer excretie fosfaat en minder opname dus normaliseert spiegel naar omlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

calciumfosfaathuishouding: vitamine D

A

verhoogt ca en fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

calciumfosfaathuishouding: PTH

A

verhoogt Ca, verlaagt fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

calcitonine

A

verlaagt ca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
FGF23
verlaagt fosfaat
26
vitamine D deficientie
minder calcium en fosfaat in bloed -> minder mineralen om bot te mineraliseren -> osteomalacie
27
rachitis/osteomalacie oorzaken
- tekort aan actief vitamine D: tekort in voeding, te weinig zonlicht, malabsorptie - te weinig activatie van vit D door leverziekten of nietziekten - versnelde afbraak vit D door bijv medicijnen - vit D resistentie
28
rachitis/osteomalacie kliniek
- bij kinderen: O benen, gebitsproblemen, achterblijvende groei en bredere kraakbeenringen - volwassenen: zwakke botten, botpijnen - hypocalciemie: hypotonie, spierzwakte, tetanie - verhoogd fractuurrisico - pseudofracturen (scheurtjes in bot genezen niet goed)
29
diagnostiek rachitis en osteomalacie
- lab: calcium, fosfaat, vit D, PTH, alkalisch fosfatase - röntgen - DEXA voor betere afbeelding botdichtheid
30
behandelen osteomalacie/rachitis
- vit D suppletie - bij problemen in de omzetting al actief vit D geven - bij kinderen van patiënten preventie door ook vit D te geven
31
X gebonden hypofosfatemie
genmutatie waardoor verhoogd FGF23 -> verhoogde fosfaatexcretie -> laag fosfaat - kleine lengte, kromme benen, bot- en spierpijn, tandproblemen - behandelen met fosfaat drank en actief vit D + monoklonaal antilichaam tegen FGF23 (burosumab)
32
hyperparathyreoïdie
- te veel PTH secretie door bijschildklieren - primair: afwijking in bijschildklier zelf - secundair: bij neiging tot daling van de calciumspiegel door bijv nieraandoening of vit D-deficiëntie - tertiair: bij secundaire vorm als bijschildklieren op een gegeven moment autonoom gaan produceren
33
hyperparathyreoïdie kliniek
- licht verhoogd calcium, vaak asymptomatisch - wisselende fosfaatspiegels, bij primair wel verlaagd - vermoeidheid, buikpijn, spierzwakte, psychisch, polyurie, niersteenkolieken
34
botafwijkingen bij hyperparathyreoidie
- gegeneraliseerd botverlies - subperiostale botresorptie - botcysten - pathologische fracturen - zout-en-peper aspect schedel (gaatjes in bot) - bruine tumoren (reusceltumor)e
35
behandelen hyperparathyreoidie
- als mogelijk oorzaak chirurgisch weghalen - anders: cinacalcet: calciumreceptor wordt gevoeliger voor calciumspiegel in bloed -> bij lagere spiegel wordt PTH aanmaak nog steeds verminderd
36
osteoporose
afwijking door hele skelet heen, verlaagde botmassa en verlies van samenhang tussen botbalkjes -> hoger fractuurrisico - vaak bij hoge leeftijd, vrouwelijk geslacht, genetische factoren, laag gewicht, steroid gebruik, immobiliteit
37
diagnostiek osteoporose
DEXA-scan lab (ca, vit-D, PTH, etc) inschatten valrisico, hierop interventies doen
38
oorzaken osteoporose secundair
vaak hormonaal - hyper(para)thyreoidie - hypogonadisme - hypercortisolisme - laag vit d of calcium - door medicijnen - nier/leverziekten - auto-immuunziekten
39
behandelen osteoporose
- ca en vit D suppletie - gevarieerde voeding - levensstijl (niet roken, weinig alcohol) - bewegen - valpreventie evt medicatie: antiresorptiva (remmen botafbraak) of anabolica (botaanleg stimuleren)
40
verschil osteoporose en osteomalacie
osteoporose: meer botafbraak dan aanmaak en hierdoor minder botmassa -> botten broos, minder sterk osteomalacie: probleem zit in de botmineralisatie -> botten minder sterk
41
osteogenesis imperfecta
groep van erfelijke ziekten waardoor abnormale ontwikkeling collageen I - blauwe sclerae, tandafwijkingen, gehoorstoornissen - verschillende typen, met wisselende ernst - verhoogd risico fracturen
42
osteopetrose
insufficiente osteoclastactiviteit -> meer botopbouw dan afbraak -> meer botmassa, maar het aangemaakt bot is vaak niet heel stevig
43
ziekte van van Buchem
vorm van osteopetrose - genmutatie -> gebrek sclerostine -> geen remming osteoblasten - vooral dikke en zware schedel, hierdoor zenuwbeschadiging
44
osteomyelitis
ontsteking door een micro-organisme van het gehele bot (beenmerg, periost en endost)
45
classificatie osteomyelitis
- niet-hematogeen (open wond) - hematogeen (bloedbaan)
46
ontstaan hematogene osteomyelitis
bacterie in bloedbaan bijvoorbeeld -> bloed stroomt traag in het spongieuze bot -> bacterien kunnen makkelijk zich settelen in Haverse kanalen, meestal bij beschadigd bot -> dringen dan binnen in osteoblasten en vormen een microfilm (glycocalyx) om zich te beschermen tegen afweer/medicatie
47
abcesvorming bij osteomyelitis
het lichaam probeert het ontstekingsproces af te kapselen en zo ontstaan abcessen - primitieve mesenchymale cellen uit periost worden gestimuleerd en worden osteoblasten - om de ontsteking heen wordt een laagje reactief bot gevormd (involucrum) - soms kan een abces hier weer doorheen breken en wordt er weer een nieuw laagje bot gevormd -> abces naar weke delen, kan zorgen voor uiteindelijk fistelvorming
48
risicofactoren osteomyelitis
- immuundeficiëntie - IV naalden, etc - drugsgebruik met naalden - orthopedische implantaten - endocarditis - recente operatie - sikkelcelziekte - hemodialyse
49
behandelen osteomyelitis
chirurgisch, dood bot weghalen en involucrum eromheen laten zitten, dit zal zich uiteindelijk weer ontwikkelen tot normaal gezond bot
50
diagnostiek osteomyelitis (kind)
- koorts, hoog BSE en CRP, leukocytose met linksverschuiving - lokale pijn - in begin afwijkingen op rontgen niet goed te zien - daarom skeletscintigrafie met technetium -> hot spot te zien - radiologisch afwijkingen goed in beeld brengen - fistulografie: routekaart naar waar het abces begint - diepe kweek nemen om verwekker te vinden
51
verwekkers hematogene osteomyelitis volwassenen
- s aureus - enterobacter - streptococcus + nog een aantal zeldzame - bij drugsgebruikers: pseudomonas, serratia marcescens, candida albicans - bij immunogecompromitteerd: aspergillus spp
52
verwekkers non-hematogene osteomyelitis volwassenen
- s aureus (mrsa) - coagulase negatieve streptokokken - aerobe gramnegatieve staven - bij wonden met straatvuil: clostridium welchii en C. tetani
53
verwekkers osteomyelitis neonaten
- s aureus - groep A en B streptokokken - E coli
54
verwekkers osteomyelitis kinderen
- s aureus - strep pneumoniae - h. influenzae - kingella kingae - enterobacter
55
behandeling osteomyelitis
- punctie aangedane gebied en evt bloedkweken doen - breedspectrum antibiotica inzetten in hoge dosering - als uitslag bekend is, specifieker AB inzetten - dit langdurig, controleren met radiologie en lab - abcedering of sekwesters chirurgisch (drainage)
56
septische artritis door osteomyelitis
- als de infectie subperiostaal en intra-articulair doorbreekt - pus in gewricht, moet gelijk verlicht worden - medisch noodgeval, vaak bij kinderen onder 2 jaar - vaakst heup en knie maar kan overal
57
klinische presentatie septische artritis
- koorts - geïrriteerd - pijnlijk ledemaat, wil niet belasten - rood, warm gewricht
58
diagnostiek septische artritis
- echo - röntgen, botten van gewricht zijn iets weggedrukt
59
Kocher criteria
voor diagnose septische artritis - hoe hogere score, hoe meer kans op SA 1. niet belasten aangedane zijde 2. bezinking > 40 3. koorts > 38,5 graden 4. leukocyten > 12
60
behandeling septische artritis
- chirurgische drainage gewricht - 1-6 weken antibiotica (kweken gedaan) eerst 1-2 weken hoge dosis IV tot normalisatie van CRP, daarna over op oraal minimaal 4 weken AB in totaal
61
complicaties septische artritis
- gewrichtscontractuur - heupluxatie - groeistoornissen - beenlengteverschil - gewrichtsdestructie - verandering looppatroon - osteonecrose
62
classificatie bottumoren
gebaseerd op de stof die de tumorcellen vormen - bot (osteo-) - kraakbeen (chondro-) - vezelige matrix (fibro-) - niks
63
anamnese bottumoren
- chronisch zeurende pijn, niet inspanningsafhankelijk (ook nacht) - spontane fractuur - pijnlijke scoliose - 1e rontgenfoto laat vaak nog geen afwijkingen zien, daarna opeens wel
64
diagnostiek bottumoren
eerst goede beeldvorming: - op rontgen is vaak bijna alles al te zien - analyseren localisatie, overgangszone naar gezond bot, hoe beschadigt het het bot, hoe is de tumor opgebouwd
65
overgangszone bottumor naar gezond bot
- scherp begrensd? langzamere groei, meestal benigne - brede overgang? snelle groei, aggressief, maligne tumor
66
typen overgangszones van bottumoren
- geografisch begrensd: benigne - moth-eaten gaten: snellere groei, wrs maligne - permeatief, spikkel aspect: verspreidt snel, sowieso maligne
67
pathognomonisch
kan alleen maar bij 1 type maligniteit horen
68