Onregelmatige werkwoorden vervoegen: Faire Flashcards
1
Q
Wat zijn de betekenissen van het werkwoord ‘faire’?
A
doen, maken, laten
2
Q
ik doe
A
je fais
3
Q
jij doet
A
tu fais
4
Q
jij maakt
A
tu fais
5
Q
jij laat
A
tu fais
6
Q
ik maak
A
je fais
7
Q
ik laat
A
je fais
8
Q
hij / zij / men doet
A
il / elle / on fait
9
Q
hij / zij / men maakt
A
il / elle / on fait
10
Q
hij / zij / men laat
A
il / elle / on fait
11
Q
wij doen
A
nous faisons
12
Q
wij maken
A
nous faisons
13
Q
wij laten
A
nous faisons
14
Q
jullie / u doen / doet
A
vous faites
15
Q
jullie / u maken / maakt
A
vous faites