OM Hoorcollege 1 Flashcards

1
Q

Wetenschap

A

De systematische manier waarop we de complexiteit van de wereld om ons heen proberen te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Metafysica

A

een tak van de filosofie die zich bezighoudt met het nadenken over de
diepere aard van de werkelijkheid. In plaats van zich te beperken tot wat we direct kunnen zien of meten, probeert metafysica antwoorden te vinden op grote vragen over het bestaan en de structuur van de realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prepositivisme

A

Het prepositivisme richt zich op het beschrijven van fenomenen zonder noodzakelijkerwijs verder te gaan dan observatie en registratie en te streven naar verklarende theorieën. Ze vertrouwen op logica en redenering om kennis te vergaren en gebruiken argumenten en filosofie om hun ideeën te
onderbouwen, zonder de noodzaak van volledige meetbaarheid te benadrukken.
(empirisch, maar slechts beschrijvend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Positivisme

A

is voortgekomen uit het prepositivisme en benadrukt dat de sociale
wereld op dezelfde manier als de natuurwetenschappen kan worden bestudeerd. Deze stroming legt de nadruk op het ontdekken van wetten, vergelijkbaar met de manier waarop zwaartekracht ooit in de natuurwetenschappen is ontdekt. Hierbij wordt gestreefd naar het voorspellen en beheersen van fenomenen door het formuleren van algemene
causale wetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Postpositivisme

A

ontwikkelde zich uit teleurstellingen met het strikte positivistische paradigma. Het post-positivisme erkent de diversiteit onder individuen en concludeert dat causale wetten moeilijk toepasbaar zijn op
menselijk gedrag. In plaats daarvan stelt het dat er overlappende waarheden zijn en dat het begrijpen van deze overlappen cruciaal is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Constructivisme

A

kennis verschilt door onze ervaringen en interpretaties. Het zegt dat wat we weten
afhankelijk is van hoe we de wereld zien, en het kan verschillen van persoon tot persoon. Ontstond als reactie op het positivisme.
- mensen hebben vrije wil
- mensen zijn geen cijfers
- kritiek op traditioneel onderzoek
- deelnemers staan centraal
- het staat tegenover metafysica
- theorie komt na data

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Covariatie principe

A

wordt gebruikt om te verklaren hoe mensen oorzaken toeschrijven aan het gedrag van anderen of aan gebeurtenissen. Het principe stelt dat mensen bij het maken van attributies kijken naar hoe gedrag samenhangt (covarieert) met drie factoren: consistentie, distinctiviteit en consenses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Naïeve hypothese

A

Dit verwijst doorgaans naar een eenvoudige hypothese die gebaseerd
is op gezond verstand. Het houdt mogelijk geen rekening met alle relevante factoren,
complexiteiten of nuances die betrokken zijn bij een onderzoeksvraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Logische analyse

A

Hierbij redeneren mensen aan de hand van stellingen om tot conclusies te komen. Ze vertrouwen vaak op logische analyse om hun hypotheses te vormen. In dagelijkse situaties en in de wetenschap maken we vaak gebruik van deze methode. Echter, logisch redeneren blijkt vaak uitdagend en kan leiden tot
inconsistenties en bevooroordeelde resultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Autoriteit

A

Het raadplegen van een expert als we iets niet weten is een andere veelgebruikte bron voor het vormen van hypothesen. Dit kan variëren van leraren tot therapeuten. Toch schuilt hier het gevaar dat niet alle zogenaamde experts ook daadwerkelijk over voldoende kennis beschikken. Daarnaast kunnen experts onderling van mening verschillen, dragen ze persoonlijke normen en waarden met
zich mee, en zijn ze mogelijk niet altijd volledig onafhankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Consensus

A

Het afstemmen met gelijken, of peers, om te bepalen wat waar is, is
een andere benadering. Bijvoorbeeld, als je een moeder bent, kun je overleggen
met andere moeders om meningen af te stemmen. Echter dit kan leiden tot
groepsdenken, waarbij mensen streven naar harmonie in de groep in plaats van kritisch te denken. Ook kan de consensus gebaseerd zijn op dezelfde vooroordelen
en fouten als de individuen in de groep. Dit fenomeen brengt dezelfde gevaren
met zich mee als blindelings vertrouwen op autoriteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Observatie

A

Dit helpt ons om in zowel alledaagse situaties als in wetenschappelijk
onderzoek ideeën te toetsen aan de werkelijkheid. Desondanks zijn er valkuilen,
zoals het feit dat hetgeen wat je wilt beschrijven (het construct) mogelijk anders
wordt geïnterpreteerd dan in de wetenschappelijke literatuur. Bovendien kunnen observaties gebaseerd zijn op een selecte groep mensen of situaties, wat niet
altijd representatief is voor de bredere realiteit, waardoor de resultaten niet goed
te generaliseren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eerdere ervaringen

A

Mensen gebruiken vaak hun persoonlijke ervaringen uit het verleden als basis voor hun hypothesen. Hierbij treden vergelijkbare valkuilen op als bij observatie, aangezien ons geheugen vaak is gevormd door onze bestaande
theorieën en hypothesen. Het geheugen is namelijk gevormd door eerdere
ervaringen, waardoor de waarneming van nieuwe gebeurtenissen kan worden
gekleurd. We hebben de neiging om informatie die overeenkomt met onze
overtuigingen beter te onthouden en te benadrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stroming had kritiek op het positivisme en waarom? En welke stroming had een tegenreactie op het positivisme?

A

Het postpositivisme, ze vinden onderzoek in positivisme echt egocentrisch, want de wetenschappers staan meer centraal.
Ze dwingen mensen onnatuurlijk te nadenken. Hierdoor krijg je geen nauwkeurig antwoord als onderzoek. De stroming die een tegenreactie had op het positivisme was het constructivisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarmee moeten we rekening houden in de sociale wetenschap?

A

Sociale normen, respect voor de mensen die we bestuderen en morele kwesties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van de sociale wetenschappen?

A
  • meer discussie dan onderzoek in de
    natuurwetenschappen, omdat mensen vaak verschillende meningen hebben over menselijk gedrag & maatschappelijke kwesties.
  • Mensen hebben vaak verschillende
    opvattingen over sociale onderwerpen, zoals politiek, cultuur, en ethiek.
17
Q

Waarom trekt de sociale wetenschap veel aandacht?

A
  • onderwerpen zijn interessant
  • sommige onderwerpen gevoelig, roepen reacties op
  • publiek heeft ervaring
  • hoe we een vraag stellen kan de aandacht beïnvloeden
  • methoden ogen gewoontjes (bv: vragenlijsten)
  • onderzoek kan gevolgen hebben voor samenleving
  • onderzoeker krijgt veel over zich heen
18
Q

Wat zijn hulpbronnen om naïeve theorie te vormen?

A
  • Logische analyse in syllogisme (redenering in 3 proporties) bv 1. hoogopgeleide ouders doen meer mee aan voorschoolse leesactiviteiten, 2. meer vs leesactiviteiten leiden tot betere leesvaardigheid, 3. hoogopgeleide ouders hebben kinderen met betere leesvaardigheid.
  • Autoriteit, hierbij is het belangrijk om te kijken of:
    • iemand wel echt een expert is
    • schijn van expertise
    • onenigheid onder experts
    • waarden bepalen keuze expert
    • expert niet onafhankelijk (misschien
      gesubsidieerd, therapie aansmeren)
  • Consensus
  • Observatie
    • verschillende interpretaties
    • causale richting
    • selecte groep
    • bevestigingsbias
  • Eerdere ervaringen
19
Q

Wat hoort er bij ‘‘observatie’’?

A
  • verschillende interpretaties
    • causale richting
    • selecte groep
    • bevestigingsbias ( mensen zoeken vooral naar bevestiging, niet naar ontkrachting)
20
Q

Wat hoort er bij autoriteit en wat is belangrijk om naar te kijken?

A
  • iemand wel echt een expert is
    • schijn van expertise
    • onenigheid onder experts
    • waarden bepalen keuze expert
    • expert niet onafhankelijk (misschien
      gesubsidieerd, therapie aansmeren)
21
Q

Wat zijn de verschillen tussen informele observatie en sociale wetenschappen?

A
  • zelfbewust, maak ik misschien een fout
  • alertheid biased conclusies
  • wetenschappers moeten sociale wetenschappen kritisch beoordelen
  • systematische methoden om vooroordelen te voorkomen, informele observatie is vaak minder gestructureerd
  • sw is gebaseerd op verzamelen gegevens (empirisch onderzoek) en io op persoonlijke observatie
  • empirisch bewijs versus persoonlijke aannames
22
Q

Wat zijn de verschillen tussen informele observatie en sociale wetenschappen – volgens de Groot editie:

23
Q

Van welke stroming komt deze uitspraak? : ‘De sociale wereld kan op dezelfde manier als de natuurwetenschappen bestudeerd worden’

A

Het positivisme

24
Q

Bij welke stroming hoort deze uitspraak: Perspectief deelnemers moet centraal staan

A

Bij het constructivisme

25
Bij welke stap hoort dit: formulering van hypothese? observatie, inductie, deductie, toetsing of evaluatie?
Bij inductie
26
Bij wat hoort het verzamelen van data, observatie, inductie, deductie, toetsing of evaluatie?
Bij toetsing
27
.... is het proces van "als dit waar is, dan zou dat moeten gebeuren," waarbij "dat" de toetsbare voorspellingen zijn die je uit je hypothesen haalt
Deductie
28
Wat is de empirische cyclus?
Een proces dat wetenschappers volgen om kennis te vergaren en te begrijpen. Het bestaat uit: observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie.
29
Operationele definitie/ observeerbare variabele
een specifieke en duidelijke beschrijving van hoe een bepaald construct of variabele zal worden gemeten of waargenomen in een studie. Het definieert hoe onderzoekers van plan zijn om abstracte concepten om te zetten in meetbare en waarneembare gegevens. - Als voorbeeld kan je het construct zelfvertrouwen nemen. De operationele definitie van dit construct is dan als volgt: Het zelfvertrouwen van individuen kan worden gemeten aan de hand van de Rosenberg Self-Esteem Scale. Een hogere totaalscore op deze test geeft aan dat een persoon een hoger zelfvertrouwen heeft volgens deze meting.
30
Construct
Een abstract begrip of idee dat niet rechtstreeks waarneembaar is, maar wordt gebruikt om verschillende gedragingen, eigenschappen of fenomenen te verklaren en te begrijpen. Voorbeelden zijn: intelligentie, zelfvertrouwen en motivatie.
31
Sample survey
Dit is onderzoek dat gedaan wordt aan de hand van vragenlijsten, voornamelijk om overtuigingen, houdingen en gedragingen te meten.
32
Determinisme
Volgens het determinisme is alles wat gebeurt het gevolg van eerdere omstandigheden of wetten van de natuur, en zou het niet anders kunnen zijn dan het is.
33
Reductionisme
Het idee dat je complexe verschijnselen kunt begrijpen door ze te ontleden in eenvoudigere, kleinere onderdelen. Het komt erop neer dat je een groot, ingewikkeld geheel kunt uitleggen door naar de fundamenten of basiselementen te kijken waaruit het bestaat.
34
Egocentrisme
Je denkt dat anderen de dingen op dezelfde manier zien, voelen of ervaren als jij, en dat je je eigen gedachten, gevoelens en behoeften als het meest belangrijk beschouwt.