non-progressive verbs Flashcards
1
Q
appear
A
verschijnen/lijken/tevoorschijn komen
2
Q
care
A
verzorgen
3
Q
exist
A
bestaan
4
Q
forget
A
vergeten
5
Q
hear
A
horen
6
Q
include
A
opnemen/betrekken
7
Q
look
A
kijken
8
Q
need
A
nodig hebben
9
Q
realize
A
realiseren
10
Q
seem
A
lijken
11
Q
taste
A
proeven
12
Q
believe
A
geloven
13
Q
cost
A
kosten
14
Q
expect
A
verwachten
15
Q
have
A
hebben
16
Q
hope
A
hopen
17
Q
know
A
weten
18
Q
love
A
liefde/liefhebben
19
Q
own
A
bezitten
20
Q
remember
A
herinneren
21
Q
smell
A
ruiken
22
Q
understand
A
begrijpen
23
Q
belong
A
behoren
24
Q
dislike
A
afkeer hebben
25
feel
voelen
26
hate
haten
27
imagine
fantaseren/bedenken
28
like
leuk vinden
29
mind
erg vinden/oppassen
30
prefer
voorkeur hebben/geven
31
see
zien
32
suppose
veronderstellen/vermoeden
33
want
willen