neurohormonale werking Flashcards
1
Q
A-receptoren (alpha receptoren)
A
vasoconstrictie
overheerst in skeletspieren
2
Q
B-receptoren (beta receptoren)
A
vasodilatatie
overheerst in coronaire en bronchiale circulatie
3
Q
epinephrine (adrenaline)
A
heeft voorkeur voor B2 receptoren –> vasodilatatie
4
Q
norepinephrine (noradrenaline)
A
heeft een voorkeur voor de A1 receptoren –> vasoconstrictie
5
Q
ANP
A
=ANF
atriale natriuretisch peptide
zorgt voor daling bloedvolume
6
Q
vasopressine
A
geproduceerd door hypothalamus-hypofyse as
=AVF of ADH
zorgt voor stijging bloedvolume