Néerlandais Chapitre A Flashcards
Vous parlez avec X (téléphone)
U spreekt met X
répondre au téléphone (locution)
Met X
A tout de suite
Tot zo
A la prochaine
Tot de volgende keer
On se voit plus tard
Dus we zien elkaar later
Je regrette de devoir prendre congé
Ik moet nu helaas afscheid van u nemen
Malheureusement, je dois y aller maintenant
Ik moet er nu jammer genoeg vandoor
Je vous souhaite une bonne journée
Ik wens u een prettige dag
Chouette
Leuk
Rentrez
Komt u binnen
Manteau
Jas
Je me présente
Ik stel me voor
Se présenter
Zich voorstellen
Enchanté
Aangenaam
bonsoir
Goedenavond
collègue de travail
collega
voisin
buurman
époux
echtgenote
fiancé
verloofd
marié
getrouwd
divorcé
gescheiden
Excusez moi
Neemt u men niet kwalijk
comment puis-je..
Hoe kom ik bij..
êtes vous libre?
Bent u vrij?
inviter quelqu’un
iemand uitnodigen
offrir
aanbieden
l’addition
de rekening
l’addition (++ payer )
afrekenen
un de ces jours
eens langs
excellent
uitstekend
peut être
misschien
je ne peux pas rester longtemps
ik kan niet lang blijven