extra van de gids Flashcards
1
Q
l’influence
A
de invloed
2
Q
les vêtements
A
de kleren
3
Q
porter
A
dragen
4
Q
donner confiance
A
vertrouwen wekken
5
Q
la confiance en soi
A
de zelfvertrouwen
6
Q
jaune
A
geel
7
Q
le jeans
A
de spijkerbroek
8
Q
le costume
A
het pak
9
Q
la cravatte
A
de das
10
Q
aller mal (vêtements)
A
misstaan
11
Q
aller avec (vêtements)
A
passen bij
12
Q
essayer
A
proberen
13
Q
ce pull va bien avec ce jeans
A
deze trui past goed bij die spijkerbroek
14
Q
le sérieux
A
de degelijkheid
15
Q
certainement
A
vast en zeker
16
Q
le langage non verbal
A
de lichaamstaal (lichaams+taal)
17
Q
le langage
A
de taal
18
Q
soigner
A
verzorgen
19
Q
le secret
A
het geheim
20
Q
partiellement
A
gedeeltelijk
21
Q
l’acheteur
A
de koper
22
Q
indispensable
A
omnisbaar