Nederlands toets les 13, 27, 32, 36, modernisme en pomo Flashcards
morfologie
woordvormingsleer
morfeem
= woorddeel, kleinste betekenisdragende eenheid in een taal
gebonden morfeem
een betekenisdragend element dat niet zelfstandig kan voorkomen
allomorfen
vormvarianten van een morfeem die ondanks de verschillende vorm toch eenzelfde betekenis oproepen
distributieregels
tonen aan wanneer welke vormvariant moet gebruikt worden
recursiviteit
je kan eenzelfde procedé een onbeperkt aantal keren na elkaar toepassen
open woordklassen
woordklassen die uitbreidbaar zijn
gesloten woordklassen
woordklassen die niet-uitbreidbaar zijn
doellijntechnologie
de var : techniek om doelpunt te analyseren
cupcakemama
mama die gestopt is met werken om bij haar kinderen te zijn
sterrenmama
mama van een sterrenkindje, dood geboren of niet lang geleefd
bangalijstje
lijstje met namen van mensen die makkelijk tot seks over te halen zijn
stilettokater
achteraf pijn hebben aan de voeten door het dragen van hoge schoenen
fonologie
klankleer
diftong
tweeklank
laryx
strottenhoofd
glottis
stembanden
het velum
het zacht gehemelte
palatum
hard verhemelte
bilabiale explosieven
p, b, k
labiodentale fricatieven
f en v
dentaal
T
stemhebbend
v en b
stemloos
f en p
slagrijm
meer dan twee opeenvolgende regels ve strofe rijmen
gepaard rijm
rijm van telkens twee op elkaar volgende versregels
binnenrijm
een rijm van twee of meer beklemtoonde lettergrepen binnen één vers
assonantie of klankrijm
de beklemtoonde klinkers zijn gelijk
acconsonantie of medeklinkerrijm
de medeklinkers zijn gelijkluidend
volrijm
de medeklinker die volgt op de rijmende klinker is identiek
rijk rijm of gelijk rijm
rijm v woorden die van klank identiek zijn, schrijfwijze / betekenis kan verschillen
alliteratie of stafrijm
beginmedeklinkers v nabije woorden z gelijk
dubbelrijm
eindrijm dat zich uitstrekt over verschillende lettergrepen
klankpoëzie
de woorden op zichzelf hebben geen betekenis
ritme ve gedicht
ontstaat door afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen
metrum
een vast ritmepatroon
beeldspraak
alles wat je niet letterlijk, maar figuurlijk moet begrijpen
metafoor
vergelijking zonder als
metonymie
je brengt dingen in verband met elkaar op basis van een ander verband
synesthesie
vermenging van waarnemingen en voorstellingen uit verschillende zintuigen
eufemisme
verbloemende, verzachtende uitdrukking gebruiken
understatement
iets groot of ernstig als minder voorstellen
ironie
tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt
hyperbool
zware overdrijving
tautologie
herhalen met synoniem
pleonasme
benadrukt eigenschap die in het woord aanwezig is
paradox
schijnbare tegenstrijdigheid
retorische vraag
vraag waarop je geen antwoord verwacht
parabel
kort verhaal waarin metaforen en symbolen een politieke of maatschappelijke situatie w voorgesteld maar veelal op de korrel nemen, doel : levenslessen meegeven
proloog
kort, rijm, nieuwsgierigheid wekken, doel : achtergrondverhaal schetsen, beeld personages
proxemiek
houding vd acteurs tegenover elkaar binnen het theaterstuk
dramatis personae
lijst met personages
Bildungsroman
je ziet het personage opgroeien
metafictie
het schrijven en en lezen als thema’s kiezen
eclecticisme
verschillende elementen van versch literaire genres w gecombineerd
pastiche
versch elementen van versch literaire genres w geparodieerd
metafictie
schrijven over het schrijven van fictie
eclectisme
mengelmoes van alles, elitaire en populaire genres