Nederlands toets les 13, 27, 32, 36, modernisme en pomo Flashcards
morfologie
woordvormingsleer
morfeem
= woorddeel, kleinste betekenisdragende eenheid in een taal
gebonden morfeem
een betekenisdragend element dat niet zelfstandig kan voorkomen
allomorfen
vormvarianten van een morfeem die ondanks de verschillende vorm toch eenzelfde betekenis oproepen
distributieregels
tonen aan wanneer welke vormvariant moet gebruikt worden
recursiviteit
je kan eenzelfde procedé een onbeperkt aantal keren na elkaar toepassen
open woordklassen
woordklassen die uitbreidbaar zijn
gesloten woordklassen
woordklassen die niet-uitbreidbaar zijn
doellijntechnologie
de var : techniek om doelpunt te analyseren
cupcakemama
mama die gestopt is met werken om bij haar kinderen te zijn
sterrenmama
mama van een sterrenkindje, dood geboren of niet lang geleefd
bangalijstje
lijstje met namen van mensen die makkelijk tot seks over te halen zijn
stilettokater
achteraf pijn hebben aan de voeten door het dragen van hoge schoenen
fonologie
klankleer
diftong
tweeklank
laryx
strottenhoofd
glottis
stembanden
het velum
het zacht gehemelte
palatum
hard verhemelte
bilabiale explosieven
p, b, k
labiodentale fricatieven
f en v
dentaal
T
stemhebbend
v en b