Nederlands antipestbundel Flashcards

1
Q

Wat is een Palindroom?

A

vb lepel, bob, koortsmeetsysteemstrook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

context

A

door de zinnen rond het woord te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

woordfamilie

A

bv fantaseren -> fantasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

woordbouw

A

bv boekentas (boek+ tas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vreemde taal

A

bv lokaal, locale, local

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bron gebruiken

A

leerkracht, woordenboek,internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tientonner

A

letterlijk: een vrachtwagen die 10 ton weegt
Kan ook figuurlijk worden bedoeld: dik zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

troostgebak

A

eten om jezelf te troosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uit de toon vallen

A

anders zijn dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ontruimen

A

leegmaken, vrijmaken, evacueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

galgenmaal

A

de laatste avondmaal die een ter dood veroordeelde mag eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

katten

A

hatelijke opmerkingen maken
snauwen, afblaffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gesputter

A

tegenspreken, gemopper omdat je iets niet wilt of ergens niet tevreden over bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

selectie

A

het uitkiezen van iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geduchte

A

gevreesd, gevaarlijk, moeilijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geen krimp geven

A

niet bewegen

17
Q

ergens de deur platlopen

A

ergens vaak op bezoek komen

18
Q

voor een gesloten deur staan

A

merken dat er niemand thuis is

19
Q

met de deur in huis vallen

A

meteen iet vertellen, meteen ter zake komen

20
Q

iemand de deur wijzen

A

iemand wegsturen

21
Q

de stok staat achter de deur

A

een dreigement

22
Q

iemands deur voorbij lopen

A

iemand negeren

23
Q

een brug slaan

A

contact zoeken

24
Q

dat is me een brug te ver

A

dat gaat te ver/ dat is te hoog gegrepen

25
Q

over de brug moeten komen

A

moeten betalen

26
Q

iets in de hand werken

A

iemand iets laten doen zoals jij het wilt

27
Q

zich met hand en tand verzetten

A

zich heel hevig verzetten tegen iets

28
Q

iemand naar zijn hand zetten

A

iemand iets laten doen zoals jij wilt

29
Q

iemand met een handleiding

A

iemand waarvan je moet weten hoe je hem moet aanpakken

30
Q

zijn hand voor iets niet omdraaien

A

er niet voor terugdeinzen, iets probleemloos doen

31
Q

iemand de hand boven het hoofd houden

A

iemand in bescherming nemen

32
Q

een helpende hand toesteken

A

iemand helpen

33
Q

losse handjes hebben

A

snel fysiek geweld gebruiken