nederlands Flashcards

1
Q

van de hak op de tak springen

A

telkens van onderwerp veranderen, onsamenhangend spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

houterig

A

niet lenig, stram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ijsberen

A

continu zenuwachtig heen en weer lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de interactie

A

wisselwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tussentalig spreken

A

slordig spreken, met tussentaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hakkelen

A

stotteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het sleutelwoord

A

belangrijkste woord uit de zin/tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kleurrijk taalgebruik

A

niet saai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

recapituleren

A

herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gesticuleren

A

gebaren maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

functioneel

A

met een functie/doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

enthousiast

A

met veel energie, plezier, zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

articuleren

A

duidelijk en nauwkeurig spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gemoedelijk

A

aangenaam, vriendelijk, gezellig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

expressief

A

levendig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

steevast

A

geregeld, altijd

17
Q

charmant

A

aangenaam, heel aardig, aanlokkelijk

18
Q

raciaal

A

wat te maken heeft met ras(sen

19
Q

bol staan van

A

vol zitten met

20
Q

het obstakel

A

iets dat je verhindert te bereiken wat je wil

21
Q

structureel

A

op de zelfde manier als eerder

22
Q

an sich

A

op zich

23
Q

fangirl(en)

A

als meisje/vrouw grote fan zijn van iets of iemand en dat ook uitdagen

24
Q

het fenomeen

A

het verschijnsel

25
Q

manifesteren

A

zichtbaar/duidelijk worden