latijn - nederlands Flashcards
1
Q
forceren
A
afdwingen
2
Q
injecteren
A
inspuiten
3
Q
exploderen
A
ontploffen
4
Q
fulmineren
A
tieren
5
Q
expliceren
A
verklaren
6
Q
überhaupt
A
sowieso
7
Q
pianissimo
A
rustiger
8
Q
ressentiment
A
wrok, haat
9
Q
juveniel
A
jeugdig
10
Q
calamiteit
A
ramp
11
Q
amok
A
herrie, opschudding
12
Q
mesjogge
A
gek
13
Q
copieus
A
overvloedig, veel, rijkelijk
14
Q
distilleren
A
afleiden
15
Q
coup
A
staatsgreep
16
Q
aha-erlebnis
A
moment waarop je een nieuw inzicht krijgt
17
Q
shrapnel
A
granaatscherven
18
Q
spielerei
A
iets wat je voor je plezier doet
19
Q
crescendo
A
geleidelijk toenemen
20
Q
fingerspitzengefühl
A
fijngevoeligheid
21
Q
total loss
A
onherstelbaar
22
Q
afdwingen
A
forceren
23
Q
inspuiten
A
injecteren
24
Q
ontploffen
A
exploderen
25
tieren
fulmineren
26
verklaren
expliceren
27
sowieso
überhaupt
28
rustiger
pianissimo
29
wrok, haat
ressentiment
30
jeugdig
juveniel
31
ramp
calamiteit
32
herrie, opschudding
amok
33
gek
mesjogge
34
overvloedig, veel, rijkelijk
copieus
35
afleiden
distilleren
36
staatsgreep
coup
37
moment waarop je een nieuw inzicht krijgt
aha-erlebnis
38
granaatscherven
shrapnel
39
iets wat je voor je plezier doet
spielerei
40
geleidelijk toenemen
crescendo
41
fijngevoeligheid
fingerspitzengefühl
42
onherstelbaar
total loss