Ned. taalvaardig 3 Flashcards
1
Q
als het erop aankomt
A
als puntje bij paaltje komt
2
Q
zoals het is, met al wat ertoe behoort (dagelijkse praktijk)
A
reilen en zeilen
3
Q
hopeloze ellende, narigheid
A
kommer en kwel
4
Q
de uitgaven naar de inkomsten regelen
A
de tering naar de nering zetten
5
Q
geweldig (hard) klagen
A
steen en been klagen
6
Q
een slechte gewoonte beteugelen
A
paal en perk stellen
7
Q
veel meegemaakt, erg ervaren
A
gepokt en gemazeld
8
Q
goed- of kwaadschiks
A
willens nillens
9
Q
goed en slecht delen
A
lief en leed delen
10
Q
door nadeel en verlies te lijden
A
door schade en schande
11
Q
verspreking
A
lapsus linguae
12
Q
gewapenderhand, met geweld
A
manu militari
13
Q
een gezonde geest in een gezond lichaam
A
mens sana in corpore sano
14
Q
voor deze zaak in het bijzonder
A
ad hoc
15
Q
terzake, gevat
A
ad rem