Ned. gedichtenanalyse Flashcards

1
Q

vers(regel)

A

een regel van een gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

strofe

A

en verbinding van een aantal verzen van het gedicht één
geheel (waarbij ook grafische weergave, ritme en rijm
een rol kunnen spelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

refrein

A

er voor een of meer woorden of versregels (in het laatste
geval een strofe vormend) die geregeld terugkeren in een
gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rijmschema

A

bepaalde volgorde en groepering van rijmvrager(s) en
rijmgever(s) die betrokken zijn bij eindrijm
elke eindrijmklank krijgt een letter (startend bij ‘a’), zo
wordt een schema opgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ritme

A

afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde
lettergrepen in een gedicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

metrum

A

vast ritmepatroon van een gedicht, bestaat uit
versvoeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eindrijm

A

vorm van rijm waarbij de laatste woorden van twee al
dan niet opeenvolgende dichtregels dezelfde klank
hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gepaard (eind)rijm

A

rijm van telkens twee op elkaar volgende versregels (aa
bb)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gekruist (eind)rijm

A

abab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

omarmend (eind)rijm

A

abba

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verspringend (eind)rijm

A

abc abc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

binnenrijm

A

rijm van twee of meer beklemtoonde lettergrepen binnen
één vers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

middenrijm

A

vorm van rijm waarbij rijmvrager en rijmgever,
voorkomend in verschillende regels, niet, zoals bij
eindrijm, dienen ter afsluiting van de regels, maar
geplaatst zijn midden van de regel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

identiek rijm

A

= gelijk rijm = rijk rijm
rijm van woorden die van klank identiek zijn, spelling
en/of betekenis kunnen verschillend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

volrijm

A

de medeklinker die volgt op de rijmende klinker is
identiek (sprak – brak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

alliteratie

A

= stafrijm
woorden die in elkaars nabijheid staan, zijn de
beginmedeklinkers van beklemtoonde lettergrepen gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

assonantie

A

klinkerrijm, de beklemtoonde klinkers zijn gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

visueel rijm

A

= oogrijm
= rijm van woorden die op dezelfde manier worden
geschreven, maar verschillend worden uitgesproken
Het komt voornamelijk voor in de Engelstalige literatuur.
Vandaar de ook in Nederland veel gebruikte term ‘eyerhyme’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

mannelijk of staand rijm

A

de laatste lettergreep van een eindrijm is beklemtoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vrouwelijk of slepend rijm

A

de laatste lettergreep van een eindrijm is onbeklemtoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kwatrijn

A

vierregelige strofe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

terzine (= terzet)

A

drieregelige strofe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

sextet

A

zesregelige strofe

24
Q

octaaf (octet)

A

achtregelige strofe

25
Q

jambee

A

onbeklemtoond – beklemtoond (v, -)

26
Q

trochee

A

beklemtoond – onbeklemtoond (-, v)

27
Q

acrostichon

A

de beginletters van versregels, strofen of boeken
doorgaans een persoonsnaam vormen (vandaar ook
naamdicht genoemd)

28
Q

elegie

A

= klaaglied, treurzang, treurlied, klaagzang, dodenklacht
elke vorm van lyriek waarin n.a.v. de dood van een
geliefde of bij een andere droevige gebeurtenis
gemijmerd wordt over de tragische aspecten van het
leven

29
Q

haiku

A

Term uit de Japanse genreleer voor een natuurgedicht
van drie versregels met in totaal 17 lettergrepen (één
ademtocht lang), verdeeld over verzen van
respectievelijk 5, 7 en 5 syllaben. Meestal verwoordt de
haiku een Zen-gedachte.

30
Q

heldendicht of epos

A

een lang, verhalend gedicht over een belangrijke
mythologische of historische persoon en gebeurtenis

31
Q

sonnet

A

Gedicht bestaande uit veertien verzen, gewoonlijk
verdeeld over tweemaal een kwatrijn (octaaf) en twee
terzinen (sextet), met een ‘volta’ tussen octaaf en sextet.
- Italiaans sonnet of Petrarkistisch sonnet: abba-abbacdc-dcd of -cde-cde
- Shakespeareaans sonnet: a abab-cdcd-efef-gg

32
Q

rondeel

A

= rondo
Een rondeel is een achtregelig gedicht met gewoonlijk
slechts twee rijmklanken dat een typerende herhaling van
versregels bevat. Deze herhalingen vinden vaak - zeker
bij de rederijkers - plaats in versregel 1, 4 en 7.

33
Q

visuele poëzie

A

gedichten die gemaakt zijn om, met middelen uit de
beeldende kunst, inhouden over te dragen

34
Q

vergelijking

A

berust op een overeenkomst tussen ‘het vergelekene’ en
‘de vergelijker’ met woorden ‘als’, ‘zoals’ of ‘gelijk’
bv. hij is zo leep als een vos

35
Q

metafoor

A

een vergelijking zonder ‘als’
bv. een boom van een vent

36
Q

metonymie: pars pro toto

A

deel voor geheel

37
Q

metonymie: totum pro parte

A

geheel voor deel

38
Q

personificatie

A

een menselijke eigenschap wordt toegewezen aan een
levenloos ding, dier of abstract begrip

39
Q

synesthesie

A

vermenging van waarnemingen en voorstellingen uit
verschillende zintuigen

40
Q

apostrofe

A

aanspreking

41
Q

chiasme

A

kruisstelling
wanneer je de woorden onder elkaar plaatst, zie je een
kruis
bv. Het leven is kort, lang echter de eeuwigheid

42
Q

anafoor

A

herhaling van woorden (of woordgroepen) aan het begin
van opeenvolgende verzen, zinnen of zinsdelen.

43
Q

inversie

A

opmerkelijke omdraaiing van woordvolgorde, om nadruk
te bekomen op vooropgeplaatst woord(en)

44
Q

enjambement

A

stijlvorm waarbij het einde van een versregel niet
samenvalt met een natuurlijke pauze (je moet dus
doorlezen om de zin grammaticaal te vervolledigen)

45
Q

ellips

A

weglating

46
Q

zeugma

A

een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord verbindt twee
andere woordgroepen, terwijl dat woord in relatie tot de
beide zinsneden een verschillende functie vervult. Vaak
grappig bedoeld (indien niet met opzet = taalfout).
= inhoudelijk foutieve samentrekking

47
Q

parallellisme

A

een herhaling waarbij twee zinnen of zinsdelen in
syntactisch opzicht gelijk lopen

48
Q

onomatopee

A

klanknabootsing

49
Q

hyperbool

A

een zware overdrijving
bv. een zee van tijd

50
Q

litotes

A

een vorm van understatement. Je zegt het negatieve van
het tegenovergestelde.
bv. Dat ziet er niet goed uit.

51
Q

oxymoron

A

speciaal geval van paradox
twee woorden die elkaar in hun letterlijke betekenis
tegenspreken, worden toch gecombineerd tot één begrip.
bv. oorverdovende stilte; oud nieuws

52
Q

paradox

A

schijnbare tegenstrijdigheid, met diepere waarheid

53
Q

neologisme

A

nieuw woord

54
Q

pleonasme

A

je benadrukt een eigenschap die in het woord alreeds
aanwezig is.
bv. witte sneeuw

55
Q

tautologie

A

je herhaalt iets met een synoniem
bv. altijd en eeuwig, enkel en alleen, nooit ofte nimmer

56
Q

antithese

A

tegenstelling
je combineert twee zaken met tegengestelde
eigenschappen

57
Q

ironie

A

je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt