Ned. Naamkunde Flashcards
1
Q
Niemand weet het
A
Dat mag Joost weten.
2
Q
Erg nieuwsgierig zijn
A
Een nieuwsgierig aagje zijn
3
Q
Iedereen
A
Jan en alleman
4
Q
De gewone man
A
Jan met de Pet
5
Q
een ‘pantoffelheld’
A
een brave hendrik
6
Q
Hij moet eerst bewijzen zien voor hij iets
aanneemt.
A
Een ongelovige thomas
7
Q
Iemand die een doorsnee-inkomen verdient
A
Jan modaal
8
Q
je droompartner
A
De ware jacob
9
Q
een preuts meisje
A
een kuise susanna
10
Q
Grote sier maken.
A
De grote Jan uithangen
11
Q
Personificatie van de dood
A
Magere Hein
12
Q
een geëmancipeerde vrouw
A
Een dolle mina
13
Q
voor paal staan
A
Voor Piet Snot staan