Nachtelijke gevaren Flashcards
1
Q
nunc
A
nu
2
Q
periculum
A
periculi: het gevaar
3
Q
nox
A
noctis: de nacht
4
Q
altus
A
alta, altum: hoog; diep
5
Q
tectum
A
tecti: het dak, het huis
6
Q
unde:
A
vanwaar
7
Q
cadere
A
cado, cecidi, -: vallen
8
Q
quotiens
A
hoe vaak
9
Q
de+
A
+abl.: vanuit, weg van, uit; over
10
Q
habere
A
habeo, habui, habitum: hebben; houden
11
Q
cena
A
cenae: de hoofdmaaltijd, het diner
12
Q
ire
A
eo, ii, itum: gaan
13
Q
saepe:
A
dikwijls, vaak
14
Q
quaerere
A
quaero, quaesivi, quaesitum: vragen; zoeken
15
Q
stare
A
sto, steti, statum: staan