Moleculaire evolutie [1] Flashcards

1
Q

Moleculaire epidemiologie

A
  • Onderscheid/verwantschap tussen stammen/isolaten van micro-organismen van hetzelfde species.
  • Welke moleculaire markers zijn hiervoor geschikt?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Moleculaire evolutie

A
  • Onderzoeksgebieden:
    o Evolutie van macromoleculen.
    o Reconstructie van de geschiedenis van het leven (genen en organismen).
  • Pre-DNA tijdperk: fossielen, morfologie van het bouwplan van organismen.
  • Nieuwe genetische technieken > revolutionaire ontwikkelingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gnetische variatie

A

de genetische variatie binnen een soort vormt het uitgangsmateriaal voor evolutie via natuurlijke selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

DNA (bouwsteen van het leven)

A
  • De basis van evolutie (en dus diversiteit), ligt in het genoom van organismen.
  • Veranderingen en mutaties zijn een voorwaarde voor evolutie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Selectiedruk

A

natuurlijke selectie wordt gezien als het mechanisme waarbij populaties zich aanpassen aan nieuwe omstandigheden - ‘survival of the fittest’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Endosymbiose theorie

A

model ter verklaring van het ontstaan van eukaryoten. Endosymbionten zijn de afstammelingen van vrij levende kleine bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fylogenetische stamboom

A

verloop van het evolutieproces in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hiërarchische ladder = classificatie van organismen

A
  • Domein.
  • Rijk.
  • Fylum.
  • Klasse.
  • Orde.
  • Familie.
  • Geslacht.
  • Soort.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Evolutie en diversiteit

A
  • ‘De levende natuur is het prodcuct van evolutie’ ~Dobzhansky
  • Diversiteit van het leven > 20 miljoen soorten.
  • Verklaring en beschrijvingen zoeken voor diversiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Carolus Linnaeus – systema Naturae 1758

A
  • Hiërarchisch classificatiesysteem:
    o Soort en geslacht.
    o Familie en orde.
    o Klasse; rijk.
  • Op basis van onderling verwantschap.
  • Systematiek, taxonomie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Charles Darwin (1809-1882)

A
  • Fundamentele biologische theorie verklaart de manier waarop alle huidige levensvormen ontstaan zijn.
  • Evolutie door middel van natuurlijke selectie.
  • Organismen die beter aangepast (fitter) zijn hebben een selectief voordeel.
  • Fundamentele biologische theorie verklaart de manier waarop alle huidige levensvormen ontstaan zijn.
  • Evolutie door middel van natuurlijke selectie.
  • Organismen die beter aangepast (fitter) zijn hebben een selectief voordeel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Evolutietheorie

A

evolutie is in de levende natuur ‘een proces, dat resulteert in veranderingen in de erfelijke kenmerken van een populatie tussen verschillende generaties’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Natuurlijke selectie

A
  • Organismen met een erfelijke eigenschap die voor een grotere overlevingskans zorgt zullen meer nakomelingen krijgen.
  • De allelen die bij zo’n eigenschap horen zullen zich dan door de populatie verspreiden.
  • Zo worden voordelige erfelijke eigenschappen door de natuur geselecteerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Evolutie patronen

A
  • De evolutie binnen het dierenrijk is meer het gevolg van mutaties dan van nieuwe genen.
  • Er zijn weinig soort specifieke genen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Evolutie van het genoom

A
  • De basis van evolutie, en dus van biodiversiteit, ligt in het DNA van organismen.
  • Veranderingen in het genoom door:
    o Mutaties, recombinatie, deleties.
    o Verwerven van nieuwe genen door duplicatie.
    o Verwerven van nieuwe genen van andere species.
    o Reorganisatie van bestaande genen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Moleculaire klok

A

vergelijking van de genetische verschillen tussen twee soorten vertelt ons hoe lang geleden er een gemeenschappelijke voorouders was.

17
Q

Mutatiesnelheid

A
  • Accumulatie van mutaties varieert tussen type DNA.
  • Afhankelijk van proofreading mechanismen.
  • Snelheid waarmee variatie toeneemt wordt bepaald door de mutatiesnelheid.
18
Q

Selectie van mutaties?

A
  • Zijn mutaties toeval of selectie?
  • Welke mutaties blijven behouden? (synonymous mutaties of non-synonymous).
  • Welke mutaties zijn gevoelig voor selectiedruk?
19
Q

Genetische drift

A

genetische natuurlijke mutaties.

20
Q

Genotypering

A

RAPD
RFLP
- PFGE
- AFLP
MLVA
MLST

21
Q

RAPD

A

Random Amplified Polymorphic DNA.

22
Q

RFLP
- PFGE
- AFLP

A

RFLP = Restriction fragment length polymorphism.
- PFGE = Pulse Field gel electrophoresis.
- AFLP = Amplified fragment length polymorphism.

23
Q

MLVA

A

Multiple-Locus Variable number tandem repeats Analysis.

24
Q

MLST

A

Multi-Locus sequence Typing.

25
Q

Parsimony-analysis

A

op zoek naar de stamboom die met de minste mutaties alle individuen met elkaar verbindt (afbeelding rechts boven).